ECLI:NL:RBZWB:2021:5326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5466
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 17 februari 2020, waarin zijn WIA-uitkering werd vastgesteld op 44,68% arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als medewerker intern transport werkte, was op 9 augustus 2017 uitgevallen door klachten aan het bewegingsapparaat. Het UWV had eerder een WIA-uitkering toegekend, maar eiser maakte bezwaar tegen de mate van arbeidsongeschiktheid. Tijdens de zitting op 27 november 2020 was eiser aanwezig, bijgestaan door een kantoorgenoot, terwijl het UWV zich afmeldde. De rechtbank heropende het onderzoek op 8 januari 2021 en vroeg om aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat het UWV in beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,68% was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende waren, maar dat het bestreden besluit wegens motiveringsgebrek vernietigd moest worden. De rechtbank liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsschatting ten grondslag lagen, terecht waren geselecteerd. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

bRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5466 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] , werkzaam bij de [naam bedrijf] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 november 2020. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door [naam kantoorgenoot ] , een kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Het UWV heeft zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 8 januari 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen gesteld aan het UWV.
Het UWV heeft een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank, zonder nadere zitting, het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker intern transport voor gemiddeld 40,44 uur per week. Voor dat werk is hij op 9 augustus 2017 uitgevallen vanwege klachten aan het bewegingsapparaat.
Bij besluit van 5 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser met ingang van 7 augustus 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,68%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 augustus 2019 heeft vastgesteld op 44,68%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en daarbij ook lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Bij oriënterend lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts beperkingen geconstateerd ten aanzien van de beweeglijkheid van de nek. Er zijn duidelijke functionele beperkingen van de linkerarm en in mindere mate ook van de rug. Ten aanzien van onderste extremiteiten heeft de verzekeringsarts geen evidente afwijkingen geconstateerd. Eiser gebruikt medicatie die van invloed kan zijn op de rijvaardigheid en het gebruik van gevaarlijke machines. Gelet op het voorgaande is eiser verminderd belastbaar. Er geldt een beperking voor rijvaardigheid in verband met zijn medicatie. Daarnaast is hij beperkt ten aanzien van intensieve nek- en rugbelastende activiteiten waardoor hij beperkt is ten aanzien van zowel de statische als de dynamische belastbaarheid. Hij is beperkt voor zwaar tillen, duwen, trekken, frequent rotatie, roteren naar links en voor handelingen boven schouderhoogte tillen, bukken en reiken. Veranderingen op korte termijn vallen niet te verwachten. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 juni 2019.
4.2
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting en de in de bezwaar ingebrachte medische informatie bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat er geen reden is af te wijken van het primaire medische oordeel. De suiker en bloeddruk zijn goed gereguleerd en leveren daarom geen beperkingen op. Jicht speelt slechts af en toe op en is daarom evenmin een reden voor structurele beperkingen. De knie- en enkelklachten zijn volstrekt aspecifiek en kunnen daarom geen aanvullende beperkingen rechtvaardigen. Er is geen reden voor een beperking op het vasthouden van de aandacht. Noch bij de primaire verzekeringsarts noch bij de verzekeringsarts b&b is waargenomen dat dit objectief gestoord zou zijn. Niet is in te zien waarom eiser niet eenvoudige handelingen met aandacht zou kunnen verrichten. Hij kan immers ook zijn aandacht houden bij het vrijwillig koffie schenken. Medicatie wordt voorgeschreven om klachten te verminderen en functioneren te verbeteren en bij ernstige bijwerkingen zal naar andere medicatie moeten worden omgezien. De behandelaars spreken van een ‘functionele’ linker arm. Het advies is alleen om overbelasting (verzuring) te voorkomen en verzuring treedt bij een gemiddelde belasting niet op. De beperkingen zoals aangenomen door de primaire verzekeringsarts zijn zeker niet onvoldoende. Uit de recente informatie van de specialist blijkt dat de toestand van de linker arm ten opzichte van 2018 niet wezenlijk is veranderd. Mits er rekening wordt gehouden met de aanwezige beperkingen, is er op grond van de standaard Duurbelasting in arbeid geen reden voor een aanvullende urenbeperking.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij meer medische klachten en beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. Voor de gronden van het beroep verwijst eiser naar wat reeds is aangevoerd in bezwaar.
4.4
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en het UWV vragen gesteld over de aangenomen beperkingen ten aanzien eisers beweeglijkheid van de nek. Uit de motivering van de verzekeringsarts b&b bij aspect 4.17 ‘hoofdbewegingen’ kan de rechtbank niet afleiden hoeveel graden eiser in staat moet worden geacht zijn nek (naar links) te kunnen roteren en wat de frequentie is die eiser aankan.
4.5
In reactie heeft het UWV een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2021 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat eiser tot en met 45 graden zijn hoofd kan draaien. De primaire verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek op 17 juni 2019 beschreven dat eiser
“een beperkte rotatie naar links heeft idem met retroflexie”. Een ‘beperkte rotatie’ betekent dat eiser tot en met 45 graden zijn hoofd kan draaien (de normaalwaarde van de FML is 60 graden, terwijl bij een gezond persoon anatomisch-functioneel tot 90 graden mogelijk is). De verzekeringsarts b&b zag geen forse bewegingsangst tijdens zijn eigen onderzoek en heeft daarom de nek niet verder onderzocht. In de aanwezige gegevens van de curatieve sector, met name de informatie van de neurochirurg van 21 januari 2020, werden geen afwijkingen beschreven die een fors beperktere functie van de nek zouden kunnen rechtvaardigen en/of verklaren. Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gemotiveerd dat er onvoldoende aanleiding bestaat voor een urenbeperking, mits rekening wordt gehouden met de aanwezige beperkingen. Op grond van de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’ zijn pijnklachten niet zonder meer een reden om op voorhand een urenbeperking aan te nemen. Er zijn ook geen andere aandoeningen die een verminderde ureninzetbaarheid kunnen onderbouwen. Noch tijdens de hoorzitting noch bij de primaire arts heeft eiser aangegeven overdag structureel te moeten slapen of rusten. Dit zou vanuit de aanwezige aandoeningen ook niet afdoende te verklaren zijn geweest.
4.6
In reactie heeft eiser gesteld dat er zijns inziens een forse beperking is van de nek. Hij kan onmogelijk frequent zijn nek belasten. De simpele stelling dat op basis van de pijnklachten een urenbeperking niet aan de orde zou zijn, mist elke grondslag. Er is sprake van een combinatie van factoren, waaronder gebrek aan energie, futloosheid en het hebben van weinig kracht naast de pijnklachten. Juist om een toename van de klachten te voorkomen zou een urenbeperking aan de orde moeten zijn.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit pas in beroep voldoende is gemotiveerd door middel van de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2021. Dit betekent dat het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek zal worden vernietigd. De rechtbank zal bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat, met de aanvullende motivering van de verzekeringsarts b&b van 22 januari 2021, het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn verschillende fysieke klachten en zijn medicatiegebruik. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
5.2.1
Het beroep van eiser geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
5.2.2
Eiser voert aan dat er meer beperkingen nodig zijn op het gebied van het persoonlijk functioneren, gelet op zijn klachten. Door alle klachten heeft hij voortdurend pijn en een slechte nachtrust. Er is sprake van een gebrek aan energie, futloosheid en weinig kracht. Hij voelt zich duf en misselijk door de medicatie. Met name de medicatie fentanyl, pregabaline en tramadol zouden meer beperkingen moeten opleveren in de rubriek persoonlijk functioneren. Er is nu alleen een beperking opgenomen voor werken met gevaarlijke machines. Door de medicatie maar ook door de voortdurende pijnklachten en het niet goed slapen, heeft eiser een beperkte concentratie. Hierdoor zouden er beperkingen op het punt ‘vasthouden van de aandacht’ en het punt ‘verdelen van de aandacht’ dienen te worden opgenomen. Hij kan dit minder dan 30 minuten.
5.2.3
De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat noch bij de primaire verzekerings-arts noch bij de verzekeringsarts b&b is waargenomen dat het verdelen van de aandacht objectief gestoord zou zijn. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit wel het geval is. Ook is er geen objectieve (medische) onderbouwing van eisers stelling dat de door hem gebruikte medicatie tot meer beperkingen in de FML zou moeten leiden. Met betrekking tot de nekklachten is de rechtbank van oordeel dat met de na de heropening overgelegde rapportage van de verzekeringsarts b&b het hiervoor (in onderdeel 4.4) genoemde motiveringsgebrek is hersteld.
5.2.4
Eiser is verder van mening dat er een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week aan de orde zou moeten zijn. Hij meent dat er in de beperkingen van de fysieke en energetische belastingsmomenten te weinig rekening is gehouden met de verminderde energie om een urenbeperking te compenseren. Een urenbeperking is zijns inziens nodig om te voorkomen dat zijn klachten verergeren. De verzekeringsarts b&b heeft, onder verwijzing naar de standaard ‘Duurbelasting in arbeid’, naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is
.Eiser heeft geen aandoening die met objectieve stoornissen in de energiehuishouding gepaard gaat (bijvoorbeeld ernstig hartinfarct). Hij heeft diverse lichamelijke klachten waarmee rekening kan worden gehouden door de fysieke belasting in werk te verminderen. Er is ook geen sprake van een aandoening waarbij betrokkene minder uren inzetbaar zou zijn (bijvoorbeeld een recidiverende psychose), aldus de verzekeringsarts b&b.
5.3
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van
18 juni 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Administratief Medewerker (Sbc-code 315133), Medewerker intern transport (Sbc-code 111220) en Telefonisch verkoper (outbound) (Sbc-code 315173).
De arbeidsdeskundige b&b heeft, naar aanleiding van de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van beperkingen aan de nek bezien of de eerder geduide functies nog altijd geschikt zijn. In haar rapport van 25 januari 2021 heeft zij geconcludeerd dat alle geduide functies voor wat betreft het aspect 4.17 ‘hoofdbewegingen’ binnen de gestelde belastbaarheid blijven.
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies ten onrechte geschikt worden geacht. Gelet op zijn beperkingen kan hij de geduide functies niet verrichten. Verder voert eiser aan dat hij niet de juiste opleiding heeft. Hij heeft in Suriname alleen basisonderwijs gevolgd en slechts 2 jaar op de LTS gezeten en deze niet afgemaakt. Het gevraagde functie – en opleidingsniveau is te hoog.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 juli 2019 en van de arbeidsdeskundige b&b van 25 januari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit hoofzakelijk voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Met de aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige b&b is gebleken dat de functies binnen de vastgestelde beperkingen op het aspect 4.17 ‘hoofdbewegingen’ blijven. Ook heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd dat eiser voldoet aan de gevraagde opleidingseisen. De opleidingseisen van de geduide functies zijn basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Eiser voldoet hieraan omdat hij meerdere jaren een LTS opleiding heeft gevolgd. In de functies wordt geen ervaring vereist.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser. Nu pas voor het eerst in beroep een voldoende arbeidskundige grondslag is gegeven, is het beroep ook om deze reden gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen, gelet op het voorgaande, in stand blijven.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,68 %. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 augustus 2019 heeft vastgesteld op 44,68 %.
8. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas in beroep de medische geschiktheid van eiser voor de functies voldoende heeft toegelicht en het bestreden besluit van een voldoende arbeidskundige grondslag heeft voorzien. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat deze functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
9.
Proceskosten en griffierecht
9.1
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
9.2
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 22 oktober 2021 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier* rechter
* De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.