ECLI:NL:RBZWB:2021:5313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
02/278829-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling pleegvader voor ontucht met pleegkind met bewijsbeoordeling en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een pleegvader, die beschuldigd werd van ontucht met zijn pleegkind. De verdachte, geboren in 1974, werd ervan beschuldigd van 2015 tot en met 2019 ontucht te hebben gepleegd met zijn pleegkind, dat in 2011 geboren was. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op verschillende zittingen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en getuigen onderzocht. De officier van justitie vond de verklaringen van de slachtoffers en getuigen overtuigend, terwijl de verdediging de betrouwbaarheid van deze verklaringen betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen elkaar versterkten en dat er voldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met minderjarige kinderen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/278829-19
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974,
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 30 april 2021, 27 mei 2021 en 24 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting van 30 april 2021 heeft mr. S.A.W. Kerkhof namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun vorderingen toegelicht.
Tijdens de zitting van 24 september 2021 is het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de zitting van 22 oktober 2021, op welke zitting het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte van 2015 tot en met 2019 ontucht heeft gepleegd met zijn in 2011 geboren pleegkind [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] . Hij baseert zich daarbij op spontaan afgelegde verklaringen van [slachtoffer 1] en zijn zusje [slachtoffer 2] en op delen uit hun studioverhoren waarin zij details geven over het misbruik door verdachte nadat zij op een open manier zijn ondervraagd. Hieruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] de penis van verdachte moest betasten en dat verdachte de penis en billen van [slachtoffer 1] heeft betast. Ook de verklaring van getuige [getuige 1] over de handelingen die zij verdachte bij [slachtoffer 1] op het strandje van de camping heeft zien verrichten, gebruikt de officier van justitie als bewijs. Daarnaast ziet de officier van justitie bewijs in de verklaring van getuige [getuige 2] , de partner van verdachte. Zij heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] de piemel van verdachte aanraakte.
Voorts acht de officier van justitie de verklaringen van getuigen [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] van belang.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte moet vrijspreken van het tenlastegelegde ontuchtige handelen. Zij heeft dat als volgt onderbouwd.
Betrouwbaarheid
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onbetrouwbaar, omdat ze inconsistent en feitelijk onjuist zijn. Bovendien lijkt het erop dat [slachtoffer 1] de beschuldigingen na verloop van tijd steeds zwaarder maakt en heeft hij zijn verklaringen meerdere keren herroepen, wat ook ten koste gaat van de betrouwbaarheid. Ten slotte zijn de studioverhoren van [slachtoffer 1] en zijn zusje [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) niet afgenomen volgens de geldende standaarden van interviews met kinderen. Zo heeft prof. dr. [naam] (hierna: [naam] ) geconcludeerd dat er elementen in het dossier zijn die pleiten voor het scenario dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen geheel of gedeeltelijk onbetrouwbaar zijn. Dit alles doet grote twijfels rijzen ten aanzien van de geloofwaardigheid van [slachtoffer 1] , en bij twijfel dient vrijspraak te volgen.
Steunbewijs
Het dossier bevat voorts onvoldoende steunbewijs voor de door [slachtoffer 1] geuite beschuldigingen. De verklaringen die [slachtoffer 2] tijdens de studioverhoren heeft afgelegd zijn niet betrouwbaar, onder meer omdat zij over andere handelingen heeft verklaard dan [slachtoffer 1] . Dat getuige [getuige 2] verklaard heeft dat [slachtoffer 1] de piemel van verdachte wel eens aangeraakt heeft, moet bezien worden in het licht van een onschuldige aanraking van een lichaamsdeel bij wijze van ontdekking. Er was geen sprake van een seksuele handeling. Getuige [getuige 2] is overigens de belangrijkste getuige ten aanzien van handelingen die volgens [slachtoffer 1] binnen het gezin hebben plaatsgevonden en waar zij bij aanwezig geweest is. Opgemerkt wordt dat getuige [getuige 2] de beweringen van [slachtoffer 1] weersproken heeft.
Getuige [getuige 1]
De verdediging is van mening dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet als steunbewijs kan dienen. [slachtoffer 1] heeft zelf niet verklaard over seksueel getinte aanrakingen door verdachte op een strandje of een andere openbare plaats. Daar waar getuige [getuige 1] het heeft over masseren van de geslachtsdelen, heeft verdachte daar een uitleg over gegeven. Hij heeft beide kinderen ingesmeerd met zonnebrandcrème. [slachtoffer 1] was bloot, omdat verdachte [slachtoffer 1] zwembroek vergeten was. Omdat [slachtoffer 1] bloot was, heeft verdachte ook de geslachtsdelen ingesmeerd. Het insmeren van geslachtsdelen op een strand en het aanraken van billen zijn niet zodanige gedragingen dat deze - per definitie - een seksuele strekking hebben. Wat voorts als “gepast gedrag” wordt gezien en tot op welke leeftijd het als “normaal” wordt gezien dat een kind bloot op een strand speelt, verschilt per persoon. De omstandigheid dat [getuige 1] het gedrag als “ontuchtig” interpreteert, mag niet de doorslag geven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd, welke zaken zich geregeld kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de ontuchtige handelingen. In deze zaak ligt dat iets genuanceerder.
Het bewijs dat het tenlastegelegde door verdachte is begaan kan niet alleen worden aangenomen op grond van wat [slachtoffer 1] heeft verklaard. Allereerst dienen zijn verklaringen behoedzaam op betrouwbaarheid te worden gewogen. Voorts dienen de door hem vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal, dat in een niet te ver verwijderd verband staat met zijn verklaring en dat bovendien uit een andere bron stamt.
In deze zaak acht de rechtbank delen van de verklaringen van [slachtoffer 1] die op de tenlastelegging zien betrouwbaar, waarbij zij acht heeft geslagen op het betrouwbaarheidsonderzoek ter zake. [slachtoffer 1] heeft verder bij verschillende personen (spontaan) uitlatingen gedaan over bepaalde door verdachte gepleegde ontuchtige handelingen, waarbij de rechtbank wijst op de getuigenverklaringen van [getuige 4] , [getuige 6] en [getuige 3] . Bovendien heeft niet alleen [slachtoffer 1] maar ook zijn zusje [slachtoffer 2] verklaard over ontuchtige handelingen van verdachte bij [slachtoffer 1] . Ook bij haar verklaring heeft de rechtbank acht geslagen op het deskundigenrapport over de betrouwbaarheid. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] versterken elkaar over en weer.
Tot slot heeft getuige [getuige 1] verklaard over door haar op het strandje bij het Henschotermeer waargenomen ontuchtige handelingen van verdachte bij [slachtoffer 1] , welke verklaring als steunbewijs voor de aangifte dient.
In de volgende alinea’s worden verschillende aspecten van de bewijsconstructie nader belicht.
Betrouwbaarheid
Zoals hiervoor is overwogen dienen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behoedzaam op betrouwbaarheid te worden gewogen. De rechtbank heeft hier uitgebreid bij stilgestaan, mede omdat op grond van het dossier als vaststaand kan worden aangenomen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een belaste voorgeschiedenis hebben gehad, waarbij er zodanig ernstige zorgen waren over hun ontwikkeling dat zij onder meer uit huis zijn geplaatst. In dat verband wordt onder meer gesproken over chronische traumatisering.
De rechtbank heeft daarom uitdrukkelijk acht geslagen op het onderzoek dat door [naam] is verricht naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zijn conclusie luidt dat er indicatoren zijn dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] spontaan over bepaalde voorvallen hebben gesproken. De spontaniteit hiervan pleit voor de betrouwbaarheid van de verklaringen over die vermeende voorvallen. Daarentegen zijn er ook elementen in het dossier die een scenario ondersteunen dat bepaalde (delen van) verklaringen onbetrouwbaar zijn. Zo zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] soms met suggestieve vragen onderhouden. Ook merkt [naam] op dat de studioverhoren niet overeenkomen met de geldende standaarden van interviews met kinderen.
[naam] wijst erop dat onderzoek laat zien dat uitlatingen van kinderen accurater zijn wanneer ze door middel van open vragen worden geïnterviewd en wanneer ze spontaan over een gebeurtenis praten. [naam] haalt vervolgens een aantal uitspraken van [slachtoffer 1] aan, waarvan gezegd kan worden dat de spontaniteit van die uitspraken pleit voor de betrouwbaarheid ervan. Zo wijst [naam] op de verklaring van [slachtoffer 1] tegenover zijn nieuwe pleegmoeder dat er pudding uit de piemel van papa kwam. Ook merkt [naam] op dat het opvalt dat [slachtoffer 1] in het eerste studioverhoor met meerdere details komt wanneer hij op een open manier wordt bevraagd over wat er zou zijn gebeurd. Zo vertelt hij dat en hoe hij aan het geslachtsdeel van verdachte zat.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] valt op dat zij spontaan vertelt dat zij heeft gezien dat verdachte aan [slachtoffer 1] ’s geslachtsdeel heeft gezeten en dat [slachtoffer 1] en verdachte’s geslachtsdelen elkaar aanraakten.
Gelet op het rapport van [naam] acht de rechtbank enkel de feiten en omstandigheden betrouwbaar waarover [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] spontaan (tegenover getuigen) of na het stellen van open vragen hebben verklaard. Dat wil zeggen dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij aan de penis van verdachte zat en de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte de penis van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt, redengevend voor het bewijs acht.
Getuige [getuige 1]
Naast de verklaringen en uitlatingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tijdens of rondom de studioverhoren dan wel tegen of in bijzijn van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , bevat het dossier nog een belastende verklaring jegens verdachte.
De rechtbank constateert dat getuige [getuige 1] op 23 april 2019 een melding heeft gedaan van onzedelijk gedrag. Verbalisant [verbalisant 1] is op de melding afgegaan en heeft met getuige [getuige 1] gesproken. [getuige 1] zegt gezien te hebben dat een man op het strand van een recreatieplas in Woudenberg constant in de weer was met een bloot jongetje van ongeveer acht jaar oud. Het meisje dat erbij was en wel gekleed was in zwemkleding kreeg geen aandacht van de man. De man zat constant aan het jongetje, waarbij hij met zijn handen het hele lichaam van het jongetje, inclusief zijn geslachtsdelen, masseerde. Volgens [getuige 1] kreeg de man daarbij een zichtbare erectie.
Getuige [getuige 1] heeft onder andere een foto gemaakt van wat zij zag. Die foto is door verbalisant [verbalisant 2] bekeken en zij beschrijft dat te zien is dat een man en een jongen bij elkaar op een handdoek liggen. De jongen is naakt. De jongen ligt in de foetushouding en ligt met zijn rug en hoofd tegen de voorkant van de man. De man heeft zijn rechterhand op de bilspleet van de jongen. De handpalm ligt ter hoogte van de anus van de jongen. De vingers van de man zijn ter hoogte van de testikels van de jongen. De testikels zijn niet zichtbaar.
Getuige [getuige 1] stuurt op het moment dat zij de handelingen van de man ziet een whatsappbericht naar haar zus en zij beschrijft dat zij ziet dat de man het zakje en piemeltje van de jongen masseert.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het dossier wordt aangenomen dat verdachte de man op het strandje is en [slachtoffer 1] het jongetje. Dit is ter zitting ook niet betwist.
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de waarnemingen van getuige [getuige 1] . De rechtbank passeert dit verweer. Dat [slachtoffer 1] niet heeft verklaard over de handelingen van verdachte op dat strandje of een openbare plek, maakt niet dat daarmee de waarneming van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar is. Het door de getuige verklaarde ‘masseren’ van de geslachtsdelen wordt door verdachte ontkend; volgens hem ging het om het éénmaal aanbrengen van zonnebrandcrème, kort nadat zij op het strandje waren aangekomen. Specifiek hiernaar gevraagd bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 1] dat zij zich niet kan herinneren dat er op dat moment zonnebrandcrème is gebruikt. Bovendien heeft [getuige 1] direct aan de politie verklaard dat de man ‘de hele tijd’ dat zij op het strandje was aan de jongen zat, waarbij zij aangeeft dat zij daar vanaf ongeveer 13.30 tot 16.00 uur heeft gezeten en pas na verloop van tijd een foto en filmpje heeft gemaakt. Getuige [getuige 1] was kennelijk zo ontdaan over wat zij zag dat zij de behoefte voelde om haar zus hierover te appen, het woord “masseert” te gebruiken en er melding van te maken bij de lokale autoriteiten. De verklaring van verdachte is daarmee niet te rijmen.
De rechtbank acht hierbij ook van belang wat is waar te nemen op de foto die [getuige 1] toen heeft gemaakt. Hierop is immers te zien dat verdachte en [slachtoffer 1] lepeltje-lepeltje liggen en dat de handpalm van verdachte ter hoogte van de anus van [slachtoffer 1] ligt en dat zijn vingers zich ter hoogte van de testikels van [slachtoffer 1] bevinden. Dat dit een momentopname van een stoeipartij zou zijn waarbij verdachte [slachtoffer 1] op een ongelukkige plek zou hebben gepakt, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het is ten eerste een zeer scherpe foto wat een indicatie oplevert dat het geen momentopname van een beweging is geweest, maar dat die houding langer heeft geduurd. Daarnaast acht de rechtbank het, juist gelet op het feit dat [slachtoffer 1] op het moment van de gestelde stoeipartij bloot was, niet aannemelijk dat de hand van verdachte bij toeval precies op die plek terecht is gekomen. Het zou dan juist in de rede liggen het gebied met de geslachtsdelen te vermijden. Dit geldt temeer nu verdachte zelf op de zitting van 30 april 2021 heeft verklaard dat er wel eens in bed met de kinderen werd gestoeid, ook als [slachtoffer 1] toevallig naakt was. Verdachte verklaarde daarbij: “Wij keken wel uit om niet op bepaalde plekken aan te raken. Wij leerden de kinderen ook dat mijn lichaam van mij is en hun lichaam van hun.” Dit strookt niet met de uitleg van verdachte over de foto op de zitting van 24 september 2021. Gelet hierop is de rechtbank ervan overtuigd dat de aanraking die op de foto te zien is een seksuele strekking heeft en om die reden betrekt de rechtbank deze foto bij haar bewijs.
Conclusie
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor genoemd is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte in de woning te Dongen en op de camping te Woudenberg, in de periode dat de kinderen bij verdachte en zijn partner geplaatst waren als pleegkinderen, zijn penis heeft laten betasten door [slachtoffer 1] en zelf de penis en billen van [slachtoffer 1] heeft betast en erover heeft gewreven.
De genoemde handelingen van een pleegvader met zijn minderjarige pleegkind, het meermaals en gedurende een langere periode (laten) betasten van elkaars penis en/of billen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 29 januari 2015 tot en met 12 augustus 2019 te Dongen en Woudenberg ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig
epleegkind, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2011), immers heeft hij, verdachte, zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 1] en heeft verdachte de penis en de billen van die [slachtoffer 1] betast en over de penis en de billen van die [slachtoffer 1] gewreven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke deel dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een contactverbod met minderjarige kinderen zonder dat er een volwassene bij is, verbonden te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken moet worden. Uiterst subsidiair wordt aangevoerd dat niet voldaan is aan de vereisten van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft zich verder niet over de strafmaat uitgelaten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige pleegkind [slachtoffer 1] . Deze handelingen hebben bestaan uit het betasten van en het wrijven over de penis en billen van [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft verdachte zijn eigen penis door [slachtoffer 1] laten betasten. Verdachte heeft met deze handelingen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Daarmee heeft verdachte ook de seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer 1] , iets waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is algemeen bekend dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hier ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen van (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen.
Het seksuele misbruik is begonnen nadat [slachtoffer 1] en zijn tweelingzusje [slachtoffer 2] op tweejarige leeftijd in het pleeggezin van verdachte en zijn partner zijn geplaatst. [slachtoffer 1] had toen al het nodige meegemaakt, gelet op het feit dat hij en [slachtoffer 2] al drie dagen na hun geboorte bij hun biologische ouders zijn weggehaald omdat zij niet voor hen konden zorgen. Op dat moment werden beide kinderen in verschillende pleeggezinnen geplaatst. Verdachte had als pleegvader van de jonge en kwetsbare [slachtoffer 1] hem juist moeten beschermen en hem een veilige, vertrouwde en stabiele omgeving moeten bieden. In plaats daarvan heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 1] en heeft hij ervoor gekozen om zijn eigen seksuele behoeftes te laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer 1] . Verdachte lijkt tot op heden nog steeds geen inzicht te hebben in zijn eigen grensoverschrijdende gedrag en de nadelige gevolgen die zijn handelingen ook in de toekomst nog zullen hebben voor [slachtoffer 1] . De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan en zij is dan ook van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft er bij de bepaling van de hoogte van de straf in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat niet exact is gebleken met welke frequentie de ontuchtige handelingen jegens [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden in de bewezenverklaarde periode. Daarnaast heeft zij meegewogen dat de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen ‘beperkt’ zijn gebleven tot het betasten van en het wrijven over geslachtsdelen en billen. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarnaast aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals deze door de officier van justitie zijn gevorderd. Dit betekent dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te melden bij de reclassering. Daarnaast mag verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen met minderjarige kinderen wanneer daar geen volwassenen bij zijn. Mede gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank een proeftijd van drie jaar passend.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is door mr. Kerkhof een vordering ingediend en ter zitting toegelicht.
7.1.
Wettelijk kader
Artikel 51f lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt dat zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit. De concrete omstandigheden van het geval bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om te kunnen aannemen dát rechtstreekse schade is geleden.
7.2.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] )
Mr. Kerkhof heeft namens [slachtoffer 1] een voorschot op de schadevergoeding gevorderd van in totaal € 37.950,--, bestaande uit € 12.950,-- aan materiële schade en € 25.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat gedeeltelijk bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade (studievertraging)
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 12.950,-- aan schade wegens studievertraging van twee jaar. De gevorderde schade is betwist. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 1] ten gevolge van het bewezenverklaarde feit studievertraging heeft opgelopen. [slachtoffer 1] is naar aanleiding van het seksueel misbruik uit huis geplaatst en heeft daarna in verschillende pleeggezinnen verbleven. [slachtoffer 1] heeft hierdoor op een nieuwe school moeten starten. Het is in de gegeven omstandigheden voorstelbaar dat [slachtoffer 1] studievertraging heeft opgelopen. [slachtoffer 1] zal hierdoor later toetreden tot de arbeidsmarkt dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn geweest. Dit valt onder vermogensschade. Deze schade staat in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Uit de stukken kan echter onvoldoende worden vastgesteld hoeveel studievertraging [slachtoffer 1] heeft opgelopen naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit en of er dus sprake is van studievertraging van twee jaar, zoals is gevorderd. Aangezien de rechtbank wel aannemelijk acht dat de benadeelde partij in ieder geval één jaar studievertraging heeft opgelopen, schat de rechtbank op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de omvang van dit deel van de vordering op € 6.125,--. Dit komt overeen met één jaar studievertraging van de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad (1 januari 2019).
De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 6.125,-- aan materiële schade toewijzen. De benadeelde heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van dat deel van de vordering vergt meer onderzoek en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 25.000,-- aan immateriële schade.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Door de verdediging is verweer gevoerd tegen de hoogte van het bedrag.
[slachtoffer 1] is meermalen blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte, zijn pleegvader. Zoals reeds eerder is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Namens [slachtoffer 1] is bovendien gesteld dat hij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen in dit geval de aard en de ernst van deze normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 15.000,-- billijk.
De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 15.000,-- aan immateriële schade toewijzen. De benadeelde heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag, te weten € 21.125,-- , bestaande uit € 6.125,--, aan materiële schade en € 15.000,-- aan immateriële schade. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de feiten precies hebben plaatsgevonden, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 12 augustus 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.3.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] )
Mr. Kerkhof heeft namens [slachtoffer 2] een voorschot op de schadevergoeding gevorderd van in totaal € 2.500,-- aan immateriële schade. Deze schade zou zijn ontstaan doordat [slachtoffer 2] gedurende meerdere jaren dagelijks is blootgesteld aan het seksueel misbruik van haar tweelingbroertje [slachtoffer 1] . Hierdoor heeft [slachtoffer 2] geestelijk letsel opgelopen.
Primair is gesteld dat deze vordering haar grondslag vindt in de omstandigheid dat het strafbare gedrag van verdachte maatschappelijk onbetamelijk jegens [slachtoffer 2] is geweest, zodat van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens haar sprake is. Voorts kan worden aangenomen dat de aard en ernst van de normschending (langdurige blootstelling aan seksueel misbruik op zeer jonge leeftijd) meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen dat daarom rechtstreeks een aantasting van de persoon kan worden aangenomen.
Subsidiair is gesteld dat de vergoeding van immateriële schade ook kan plaatsvinden doordat het waarnemen van het strafbare feit of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij [slachtoffer 2] heeft teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid (shockschade). Ook hiervan was immers sprake, aldus mr. Kerkhof.
De vordering is betwist en de verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat [slachtoffer 2] geen rechtstreekse schade heeft ondervonden van de handelingen die door de rechtbank eventueel bewezen kunnen worden verklaard.
Nog daargelaten het antwoord op de vraag of [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen op grond van artikel 51f Sv, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Hoewel voorstelbaar is dat het waarnemen van ontucht door je pleegvader met je tweelingbroertje schadelijk kan zijn, kan de rechtbank op basis van de in het geding gebrachte stukken en het verhandelde ter zitting noch vaststellen of sprake is van causaal verband tussen het feit en de gestelde schade, noch vaststellen wat de hoogte van die eventuele schade is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier is allereerst onvoldoende af te leiden hoe vaak [slachtoffer 2] is blootgesteld aan het waarnemen van de ontucht met haar broertje.
Daarnaast komt uit de verklaringen [slachtoffer 2] naar voren dat zij van haar pleegvader in een donkere hoek in de gang moest staan, wat een grotere indruk op haar lijkt te hebben gemaakt dan het waarnemen van de ontucht. Voorts is gebleken dat [slachtoffer 2] in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt, ook voordat zij bij verdachte in huis kwam. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om het verband tussen het strafbare feit en de gestelde schade te kunnen vaststellen en ontbreekt ook voldoende informatie om de hoogte van de eventueel geleden schade te kunnen beoordelen. De beoordeling daarvan vereist een nader onderzoek dat naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met zijn minderjarig pleegkind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na de in detentie doorgebrachte tijd zal melden bij Reclassering Nederland te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met minderjarige kinderen wanneer daar geen volwassenen bij zijn, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 21.125,--, waarvan € 6.125,00 aan materiële schade en € 15.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 21.125,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 140 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. I.M.L. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul en mr. J.C.M. de Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2021.
Mr. Tafazzul is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2015 tot en met 12 augustus 2019 te
Dongen en/of Woudernberg en/of elders) in Nederland,
meermalen, althans eenmaal ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig
pleegkind, althans de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde
minderjarige, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2011), immers heeft hij,
verdachte zijn penis laten betasten door die [slachtoffer 1] en/of heeft verdachte aan
de penis van die [slachtoffer 1] gelikt en/of de penis en/of de billen van die
[slachtoffer 1] betast en/of over de penis en/of de billen van die [slachtoffer 1]
gewreven;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)