Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 september 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 28 september 2021 heeft plaatsgevonden, maar dat partijen niet verschenen zijn.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling van de eiser door verzekeringsartsen van het UWV. De eiser had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanuit de Werkloosheidswet. De rechtbank heeft de medische rapportages beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot hun oordeel zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat hij in staat is om, rekening houdend met zijn beperkingen, arbeid te verrichten.
De rechtbank heeft de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies passend zijn. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 33,95%, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de weigering van de WIA-uitkering door het UWV bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.