ECLI:NL:RBZWB:2021:5312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 september 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 28 september 2021 heeft plaatsgevonden, maar dat partijen niet verschenen zijn.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling van de eiser door verzekeringsartsen van het UWV. De eiser had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanuit de Werkloosheidswet. De rechtbank heeft de medische rapportages beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze tot hun oordeel zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat hij in staat is om, rekening houdend met zijn beperkingen, arbeid te verrichten.

De rechtbank heeft de geschiktheid van de functies die aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies passend zijn. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 33,95%, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de weigering van de WIA-uitkering door het UWV bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9185 WIA

uitspraak van 20 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 september 2021.
Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Feiten

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als metaalbewerker voor 40 uur per week. Op 17 augustus 2017 heeft hij zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW).
Op 5 september 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 27 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om
per 15 augustus 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 24 augustus 2020 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 augustus 2019.

3. Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

4. Medische beoordeling

Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Op 4 november 2019 heeft de verzekeringsarts een rapport opgemaakt. Hij heeft eiser gezien op het spreekuur, het dossier bestudeerd en informatie bij de behandelaar opgevraagd. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van beperkingen als gevolg van persisterende klachten van somberheid en angst- en paniekklachten, voornamelijk als eiser zich onder onbekende mensen en in drukke situaties bevindt. Er is geen sprake van een situatie van Geen Benutbare Mogelijkheden.
Door de psychiater zijn op 4 april 2018 de volgende diagnosen gesteld; stoornis in cannabis gebruik (licht), depressieve stoornis, lichamelijke mishandeling als kind en problemen met werk en werkeloosheid. De ontvangen informatie van de huisarts geeft aan dat er geen nieuwe diagnosen zijn gesteld. De POH-GGZ heeft geadviseerd om een daginvulling te zoeken, maar daar is nog geen sprake van. Het is niet goed te beoordelen of de weinige vooruitgang voortkomt uit de medische situatie of dat het herstelgedrag van eiser enigszins passief is.
Naast de psychische klachten kampt eiser met knieklachten, maar deze geven de verzekeringsarts geen reden tot het aannemen van beperkingen. De nek- en rugklachten vloeien voort uit stress, waardoor de verzekeringsarts ook hier geen reden ziet om een (lichamelijke) beperking aan te nemen. Hij heeft geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen, maar stelt dat eiser wel gebaat is bij een goed dag- en nachtritme, zodat hij is aangewezen op werk met regelmatige diensten en geen nachtdiensten. Eiser is verder gebaat bij activering en structurering. De verzekeringsarts verwacht binnen zes maanden verbetering van de klachten en de belastbaarheid van eiser.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 november 2019.
Naar aanleiding van ontvangen informatie van de behandelaar voegt de verzekeringsarts in een aanvullend rapport van 2 december 2019 hieraan toe dat de huisarts vermoedt dat sprake is van een licht verstandelijke beperking. De coping van eiser is erg matig, hij komt niet verder in zijn leven en begrijpt veel dingen niet. Uit het Plan van Aanpak door MEE blijkt dat er brede ambulante begeleiding is geadviseerd die is toegerust op de combinatie van een lager cognitief niveau van functioneren met de door eiser beschreven psychische klachten. Daarnaast wordt brede, beeldvormende diagnostiek geadviseerd, op basis waarvan gericht behandeling ingezet kan worden. Gezien het opleidingsniveau van eiser en zijn arbeidsverleden verwacht de verzekeringsarts niet dat het om een fors verlaagd IQ gaat, maar hooguit om een zeer lichte verstandelijke beperking. De bevindingen ten aanzien van de coping van eiser en de vraag of hij dit kan overzien wordt door de medische informatie bevestigd. Bij het opstellen van de belastbaarheid is hiermee al rekening gehouden. Aanvullend blijkt uit de medische informatie het belang van eenvoudige functies waarbij eiser zo nodig moet kunnen terugvallen op directe collega’s en/of een leidinggevende. Omdat de geduide functies aan deze aanvullende beperkingen voldoen, ziet de verzekeringsarts geen aanleiding tot het aanpassen van de belastbaarheid.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 2 september 2020 geconcludeerd dat de bezwaren van eiser gedeeltelijk leiden tot een te wijzigen verzekeringsgeneeskundig standpunt, omdat in de FML had moeten worden opgenomen dat eiser moet kunnen terugvallen op collega’s of een leidinggevende. Door het ontslag is eiser de balans in zijn leven verloren. Voor het ontslag was hij actief, deed het huishouden en was bezig met zijn hobby. Na het ontslag nam het vertrouwen in de mensheid verder af en werd zijn jeugdtrauma weer actueel. Het is voor hem moeilijk om uit de negatieve spiraal te komen. Op het werk moet hij kunnen vertrouwen op hulp wanneer hij die nodig heeft.
De verzekeringsarts b&b is het met de primaire verzekeringsarts eens dat geen sprake kan zijn van een fors verlaagd IQ. Verder is hij van mening dat eiser niet meer beperkt is dan is aangegeven. Uit het psychisch onderzoek van de primaire verzekeringsarts blijkt dat de depressieve klachten zijn afgenomen. Zo kan eiser onder meer tijdens het gesprek de aandacht vasthouden en zich voldoende concentreren en vertoont het denken qua vorm, inhoud en tempo geen duidelijke afwijkingen. De stemming is wel wat vervlakt, maar er is geen sprake van aperte depressiviteit. Bij lichamelijk onderzoek werden geen beperkingen waargenomen, dus de verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding voor het aannemen van lichamelijke beperkingen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de aangepaste FML van
2 september 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat bij de besluitvorming onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en fysieke beperkingen. Hij heeft een licht verstandelijke beperking en het is voor hem lastig om in het dagelijks leven te functioneren. Er is sprake van een volledige apathie-situatie. Als er geen ondersteuning en begeleiding door ASVZ zou plaatsvinden, zou alles blijven liggen. Eiser verwijst naar de gronden die in bezwaar zijn aangevoerd. Zijn begeleidster, mevrouw Van Dongen, heeft tijdens de hoorzitting op 24 augustus 2020 naar voren gebracht dat zij constateert dat het voor eiser moeilijk is om in het dagelijks leven te functioneren. Hij wordt overvraagd en kan het niet overzien, waardoor hij depressieve klachten krijgt. Zijn angsten belemmeren hem in het functioneren en zijn stemming is niet goed. Eiser heeft begeleiding nodig bij het aanbrengen van structuur in de dag en op het gebied van zijn financiën.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde psychische en lichamelijke klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b niet juist hebben gerapporteerd over de situatie van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd waarin zich onder meer het verslag van de hoorzitting van 24 augustus 2020 bevindt. Tijdens deze hoorzitting heeft de begeleidster van eiser, mevrouw Van Dongen, naar voren gebracht wat het standpunt van eiser is en hoe zij zelf tegen de situatie aankijkt.
Deze informatie heeft de verzekeringsarts b&b betrokken bij zijn conclusie, maar dit heeft niet geleid tot een wezenlijke verandering van de FML. Wel is de FML aangepast in die zin dat nu tevens is opgenomen dat eiser moet kunnen terugvallen op collega’s of een leidinggevende. De verzekeringsarts b&b acht eiser in staat om, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen, arbeid te verrichten.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 2 september 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5. Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en productiemedewerker metaal- en elektro-industrie (Sbc-code 111171).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de arbeidskundige aspecten die hij in bezwaar heeft aangevoerd, onvoldoende zijn meegewogen bij de besluitvorming. Bedrijfsmatige werkzaamheden kunnen volgens hem nog niet aan de orde zijn. Aangezien eiser zijn zaken thuis al niet op orde krijgt, is werken zeker niet mogelijk.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 november 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 september 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 33,95%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 augustus 2019 heeft vastgesteld op 33,95%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 augustus 2019.
7. Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 20 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.