ECLI:NL:RBZWB:2021:5302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_704
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering na arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 januari 2021, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 september 2021 gehouden, maar beide partijen zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als metaalbewerker werkte, zich op 17 augustus 2017 ziekmeldde vanuit de Werkloosheidswet (WW). Het UWV had eerder geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen en op 1 oktober 2020 ook een ZW-uitkering. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank moest beoordelen of het UWV terecht had geweigerd om per 24 augustus 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk waren gegaan. De primaire verzekeringsarts had de eiser telefonisch gesproken en het dossier bestudeerd, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel baseerde op de inhoud van het dossier. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/704 ZW

uitspraak van 20 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 januari 2021 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 28 september 2021.
Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als metaalbewerker voor 40 uur per week. Op 17 augustus 2017 heeft eiser zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het UWV geweigerd om aan eiser per 15 augustus 2019 een uitkering ingevolge de Wet Inkomen en Arbeid (WIA) toe te kennen.
Op 24 augustus 2020 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld.
Het UWV heeft bij besluit van 1 oktober 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiser met ingang van 24 augustus 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geweigerd heeft om per 24 augustus 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als machinaal metaalbewerker (Sbc-code 264122), zijnde werk dat bij de WIA-beoordeling één van de geduide functies betreft, als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Op 29 september 2020 heeft de verzekeringsarts aan de hand van dossierstudie en telefonisch contact met eiser, een rapport opgemaakt, waarin hij beschrijft dat er niets gewijzigd is in de klachten van eiser. Er is geen nieuwe behandeling en er is geen sprake van gewijzigd medicijngebruik. De verzekeringsarts gaat uit van de diagnose licht verstandelijke beperking. Door de verzekeringsarts b&b is in het kader van een WIA-beoordeling op 2 september 2020 een passende Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Voor de ZW-beoordeling in deze zaak wordt bij die FML aangesloten. Eiser is voldoende belastbaar om in het eerder geduide aangepaste werk te functioneren, daartoe bestaan geen medisch objectiveerbare belemmeringen. Minstens één van de geduide functies is nu ook geschikt te achten. Het betreft de functie van machinaal metaalbewerker. Per 24 augustus 2020 is eiser als hersteld voor de maatgevende arbeid te beschouwen.
De verzekeringsarts b&b heeft op 6 januari 2021 gerapporteerd dat zij zich kan vinden in de conclusies van de primaire verzekeringsarts. Er zijn geen veranderingen ten opzichte van de eerdere beoordeling voor de WIA opgetreden; er is geen wijziging in de klachten en er is geen sprake van een intensievere behandeling. Op basis van dit onveranderde medische beeld en een ongewijzigde belastbaarheid werd eiser terecht door de primaire verzekeringsarts in staat geacht om minimaal één van de geduide functies te verrichten.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn psychische en fysieke beperkingen onvoldoende zijn meegewogen, waardoor zijn belastbaarheid is overschat. Het lukt eiser weliswaar om met hulp en begeleiding zijn ADL uit te voeren, maar het verrichten van bedrijfsmatige werkzaamheden ligt ver boven zijn macht. Verder is eiser van mening dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts te beperkt is geweest, nu deze hem slechts telefonisch heeft gesproken.
5.3
De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts eiser telefonisch heeft gesproken en het dossier heeft bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft haar oordeel gebaseerd op de inhoud van het dossier. Aangezien deze verzekeringsgeneeskundige onderzoeken kort na het medisch onderzoek in het kader van de WIA-beoordeling hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat deze op een voldoende zorgvuldige wijze zijn uitgevoerd. Dit geldt temeer nu eiser heeft aangegeven dat zijn klachten onveranderd zijn gebleven ten opzichte van de beoordeling voor de WIA en dat er geen sprake is van een intensievere behandeling of gewijzigd medicijngebruik. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, met name zijn psychische klachten. Bij de opstelling van de FML op 2 september 2020 (in het kader van de WIA-beoordeling) is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Verder hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiser in staat moet worden geacht om de maatgevende functie te verrichten.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet juist zouden zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden geweigerd heeft om per 24 augustus 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 20 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.