Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L.A.M. van Os, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 januari 2021, waarin zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 september 2021 gehouden, maar beide partijen zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als metaalbewerker werkte, zich op 17 augustus 2017 ziekmeldde vanuit de Werkloosheidswet (WW). Het UWV had eerder geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen en op 1 oktober 2020 ook een ZW-uitkering. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank moest beoordelen of het UWV terecht had geweigerd om per 24 augustus 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk waren gegaan. De primaire verzekeringsarts had de eiser telefonisch gesproken en het dossier bestudeerd, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar oordeel baseerde op de inhoud van het dossier. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.