In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 369 die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende meerdere keren was uitgenodigd om zijn aangifte in te dienen, maar dat hij hieraan niet had voldaan. De inspecteur had de boete opgelegd na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte, en de rechtbank oordeelde dat de inspecteur zijn hoorplicht had nageleefd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar matigde de boete tot € 350 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de boete passend was, maar dat de lange duur van de procedure aanleiding gaf tot een vermindering van de boete. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.