Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had op 20 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV inzake zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat de eiser beroep had ingesteld. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.
De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift voldeed aan de vereisten van de Awb en dat de eiser rechtsgeldig beroep had ingesteld. Aangezien de eiser zich niet kon verenigen met het besluit van 25 juni 2021, heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen dit besluit doorverwezen naar het UWV ter behandeling als bezwaar. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeerde dat de zaak van licht gewicht was, omdat het enkel ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden.
De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld bij de rechtbank.