ECLI:NL:RBZWB:2021:5288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2219
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op WIA-aanvraag

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had op 20 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV inzake zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken voordat de eiser beroep had ingesteld. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift voldeed aan de vereisten van de Awb en dat de eiser rechtsgeldig beroep had ingesteld. Aangezien de eiser zich niet kon verenigen met het besluit van 25 juni 2021, heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen dit besluit doorverwezen naar het UWV ter behandeling als bezwaar. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het door de eiser betaalde griffierecht van € 49,- dient te vergoeden en heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 374,-. De rechtbank concludeerde dat de zaak van licht gewicht was, omdat het enkel ging om de vraag of de beslistermijn was overschreden.

De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2219 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J.W. van de Wege,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 20 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV inzake de aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 20 januari 2021 heeft eiser een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend bij het UWV.
Bij brief van 19 maart 2021 heeft het UWV bevestigd dat eiser akkoord is met een verlenging van de beslistermijn tot 19 april 2021.
Bij brief van 26 april 2021 heeft eiser het UWV medegedeeld dat de beslistermijn is verstreken. Eiser verzoekt het UWV om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag.
Bij brief van 20 mei 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV op de aanvraag om een WIA-uitkering.
Bij besluit met dagtekening 25 juni 2021 heeft het UWV op de aanvraag van eiser beslist.
Bij brief van 30 augustus 2021 heeft de rechtbank aan eiser de vraag voorgelegd of hij het al dan niet eens is met de beslissing van het UWV.
Bij brief van 6 september 2021 heeft eiser de rechtbank bericht zich niet te verenigen met het besluit van 25 juni 2021 en verzoekt de zaak conform artikel 6:20, vierde lid, van de Awb door te verwijzen naar het UWV. Na doorverwijzing wenst eiser tot intrekking van het beroep over te gaan.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn ten aanzien van de aanvraag was verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt verder vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit van 25 juni 2021.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het UWV. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de WIA-aanvraag zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Nu eiser zich niet kan verenigen met het besluit van 25 juni 2021 ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 25 juni 2021 te verwijzen naar het UWV ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het bestuursorgaan onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van het UWV zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
5. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
6. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het beroep tegen het besluit van 25 juni 2021 naar het UWV ter behandeling als bezwaar;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.