ECLI:NL:RBZWB:2021:5272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
02/093965-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser door niet verlenen van voorrang

Op 8 januari 2021 vond er een verkeersongeval plaats te Etten-Leur waarbij de verdachte, een vrouw geboren in 1969, met haar auto een kruising opreed zonder voorrang te verlenen aan een van links komende fietser. De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de verdachte niet voldoende had geverifieerd of de weg vrij was, ondanks dat er een voorrangsbord en haaientanden op het wegdek aanwezig waren. De verdachte verklaarde dat zij verblind werd door de zon, maar de rechtbank kon niet vaststellen of dit een plotselinge omstandigheid was die haar gedrag beïnvloedde. De officier van justitie beschouwde het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig, wat leidde tot een (zwaar) lichamelijk letsel bij de fietser, die een schedelbreuk opliep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit van artikel 5 WVW wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/093965-21
vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
bijgestaan door raadsman mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, primair op neer dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Als dat niet kan worden bewezen, wordt verdachte verweten dat zij door haar rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte is met haar auto met 20/30 kilometer per uur een kruising opgereden. Voor de kruising stond een voorrangsbord en op het wegdek stonden haaientanden weergegeven. Verdachte werd dus op twee manieren gewaarschuwd en bovendien kende zij de kruising. Verdachte heeft verklaard dat zij verblind werd door de zon, maar dat zij geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om de verblinding tegen te gaan. Verdachte is ondanks het slechte zicht toch de kruising opgereden, zonder daarbij snelheid te minderen. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, dat zij voor de kruising is gestopt en heeft gekeken, acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Het is namelijk niet mogelijk om vervolgens op zo’n korte afstand op te trekken tot een snelheid van 20/30 kilometer per uur. Bovendien heeft verdachte bij de politie niet verklaard dat zij voor de haaientanden is gestopt. Alles afwegend stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeluk heeft veroorzaakt. Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De mate van schuld kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal wordt vrijgesproken. Verdachte is voor de kruising gestopt en heeft naar links en rechts gekeken. Haar zicht werd haar ontnomen door de laagstaande zon en door de stijl en het spiegelhuis van de auto. Verdachte is vervolgens opgetrokken waarna een aanrijding volgde met het van links komende slachtoffer. De verdediging betwist dat verdachte 20/30 kilometer per uur heeft gereden. De snelheid is niet vastgesteld en verdachte heeft niet op haar snelheidsmeter gekeken. De getuigen hebben de aanrijding niet waargenomen en kunnen derhalve ook geen inschatting maken van de snelheid. Uit het schadebeeld van de auto is gebleken dat verdachte hooguit met een snelheid heeft gereden van 10/15 kilometer per uur. Nu verdachte met deze snelheid heeft gereden, is gestopt en goed naar links en rechts heeft gekeken maar verblind werd door de laagstaande zon, is de verdediging van mening dat dit niet valt onder het begrip schuld in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte dient van het primair tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken. Voorts is ook geen sprake van een evidente vorm van gevaarscheppend gedrag. Verdachte heeft geen voorrang verleend, hetgeen wel een overtreding van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) oplevert, maar niet valt onder het bereik van artikel 5 WVW. Ook van het subsidiair tenlastegelegde feit dient verdachte dus te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 8 januari 2021 omstreeks 11:34 uur als bestuurder van een personenauto over de Stijn Streuvelslaan te Etten-Leur reed. Verdachte naderde de kruising met de Guido Gezellaan en diende bij deze kruising voorrang te verlenen aan het voor haar kruisende verkeer. Dit stond aangegeven met een voorrangsbord (B6) en haaientanden op het wegdek, welke beide voor verdachte duidelijk zichtbaar waren. Verdachte was bekend met deze kruising en zij wist dat ze voorrang diende te verlenen aan alle verkeer van links en van rechts. Desondanks heeft verdachte geen voorrang verleend aan de fietser, [slachtoffer] , die voor haar op het kruisende fietspad reed en vanuit verdachtes positie bezien van links kwam aanrijden. [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding een schedelbreuk opgelopen.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte ‘schuld’ in de zin van artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval. Hiervoor is vereist dat verdachte zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie een andere verklaring heeft afgelegd dan ter zitting. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij ter hoogte van de Guido Gezellelaan links en rechts heeft gekeken en dat zij op dat moment werd verblind door de zon, maar toch is doorgereden. Zij zou ongeveer 20/30 kilometer per uur hebben gereden. Verdachte heeft bij de politie niet verklaard dat ze voor de kruising was gestopt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij kort werd verblind door de zon en is gestopt bij de haaientanden. Zij heeft links en rechts gekeken, maar zij zag niemand aankomen. Toen heeft zij gas gegeven. Zij heeft niet op haar snelheidsmeter gekeken, dus ze weet niet precies hoe snel ze heeft gereden. De fietser kwam voor haar uit het niets.
Verdachte zou bij de politie niet hebben verklaard dat ze was gestopt, omdat ze op dat moment heel veel stress had.
De rechtbank stelt vast dat er slechts zeer summier onderzoek is verricht door de politie en dat er bij het verhoor niet aan verdachte is doorgevraagd over bijvoorbeeld de gereden snelheid of over of zij wel of niet is gestopt voor de haaientanden. In het dossier is voorts geen bewijsmiddel aanwezig dat één van de twee door verdachte geschetste scenario’s ondersteunt dan wel uitsluit. De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, niet juist is.
De snelheid van verdachte kan op basis van het dossier niet objectief worden vastgesteld.
De getuigen hebben de snelheid van verdachte geschat op ongeveer 40 kilometer per uur. Uit de verklaringen van die getuigen blijkt echter dat zij het moment voor en van aanrijden niet hebben waargenomen, maar dat zij pas hebben gekeken nadat ze een klap hoorden. Dit maakt dat de getuigen geen (betrouwbare) inschatting hebben kunnen maken van de snelheid van verdachte voor en op het moment van aanrijding en dat hun inschatting een aanname betreft.
Het enige resterende bewijsmiddel dat iets zegt over de snelheid van verdachte is haar eigen verklaring bij de politie. Op die verklaring is verdachte echter ter zitting teruggekomen. Zoals hierboven overwogen, kan niet worden vastgesteld welke verklaring van verdachte de juiste is. Nu geen ander bewijsmiddel in het dossier aanwezig is dat iets zegt over de snelheid van verdachte, kan dus ook niet worden vastgesteld dat verdachte heeft gereden met een snelheid die te hoog lag voor een veilig verkeer ter plaatse.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij voor de kruising is gestopt. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat op basis van het dossier ook niet kan worden vastgesteld of verdachte wel of niet is gestopt voor de haaientanden, voor de kruising. Uit de verklaringen van de getuigen en het slachtoffer kan niet worden vastgesteld of verdachte is gestopt of niet. Uit het dossier blijkt ook niet waar het slachtoffer precies vandaan kwam en hoelang hij voor verdachte al zichtbaar moet zijn geweest. Reed hij al langer op die weg of was hij daar vlak voor de kruising pas op gekomen. Deze omstandigheid had een aanwijzing kunnen opleveren voor de vraag of verdachte wel of niet is gestopt. Het argument van de officier van justitie dat verdachte niet is gestopt omdat het nooit mogelijk is om binnen een korte afstand op te trekken tot een snelheid van 20/30 kilometer per uur, kan de rechtbank volgen. Zoals hierboven echter is overwogen kan de snelheid van verdachte op basis van het dossier ook niet worden vastgesteld. Hierdoor is het dus mogelijk dat verdachte met een minder hoge snelheid de kruising op is gereden, nadat zij was gestopt.
Voorts is er geen opsporingsonderzoek verricht naar de stand van de zon op het moment van aanrijding of vlak voor de aanrijding. Verdachte heeft verklaard dat zij door de zon werd verblind. Van een gemiddeld bestuurder mag worden verwacht dat hij of zij voorzorgsmaatregelen treft op het moment dat hij of zij wordt verblind door de zon en dat hij of zij in zo’n situatie extra goed oplet. Dit is anders indien een bestuurder plotseling wordt verblind en hierdoor niet in de gelegenheid is om voorzorgsmaatregelen te nemen of verkeersgedrag aan te passen. Uit het dossier valt niet vast te stellen hoelang en op welk moment verdachte werd verblind en of de verblinding dus een omstandigheid was die plotseling is opgetreden.
Aangezien bovenstaande omstandigheden niet op basis van het dossier kunnen worden vastgesteld, kan de rechtbank niet beoordelen als gevolg van welke verkeersgedragingen van verdachte en onder welke omstandigheden het ongeval precies is ontstaan. Wat wel kan worden vastgesteld, is dat verdachte de kruising op is gereden zonder zich voldoende te vergewissen dat de weg voor haar vrij was en dat zij, ondanks het voorrangsbord en de haaientanden, geen voorrang heeft verleend aan fietser [slachtoffer] . Hoewel deze gedragingen moeten worden aangemerkt als ernstige verkeersfouten, is het onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van andere feiten en omstandigheden die meebrengen dat aan verdachte een schuldverwijt in de zin van artikel 6 WVW kan worden gemaakt, is niet gebleken en daarom zal verdachte van dit als primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt is dat zij zonder zich voldoende ervan te vergewissen dat de weg voor haar vrij was een kruising op is gereden en daarbij geen voorrang heeft verleend aan de voor haar van links komende fietser. De rechtbank is – anders dan de verdediging heeft betoogd – van oordeel dat verdachte wel een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Immers, op verdachte rustte de verplichting om zich ervan te vergewissen dat de kruising voor haar vrij was voordat ze deze opreed. Verdachte heeft verklaard dat zij verblind werd door de zon en dat haar dat wel vaker is overkomen bij deze kruising. Bovendien wist zij dat nabij de kruising een school was gelegen. Deze omstandigheden hadden haar moeten bewegen tot extra voorzichtigheid. Desondanks is verdachte de kruising opgereden en heeft daarbij geen voorrang verleend aan het slachtoffer. Verdachte heeft hiermee gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Dit gevaar heeft zich daadwerkelijk gemanifesteerd en geleid tot een ongeval waarbij het slachtoffer een schedelbreuk heeft opgelopen. De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 januari 2021 te Etten-Leur als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Stijn Streuvelslaan, heeft gereden zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was en zou blijven, en gekomen bij de kruising van die Stijn Streuvelslaan met de Guido Gezellelaan alwaar verdachte voorrang moest verlenen aan kruisend verkeer welk was aangegeven middels verkeersbord B6 en haaientanden, geen voorrang heeft verleend aan een voor haar, verdachte, van links komende fietser, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.000,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, enkel een geldboete op te leggen. Verdachte is een first offender en het feit heeft een grote impact op haar gehad. Verdachte vindt het vreselijk wat er met het slachtoffer is gebeurd en zij heeft al meermalen contact gehad met de ouders van het slachtoffer. De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat zij met de auto naar haar werk gaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte reed op 8 januari 2021 als bestuurder van een personenauto op de Stijn Streuvelslaan. Zij naderde de kruising met de Guido Gezellaan waar zij voorrang diende te verlenen aan het kruisende verkeer. Dit stond, mede blijkend uit de foto’s van de plaats ongeval, aangegeven met een verkeersbord (B6) en haaientanden. Verdachte is zonder zich voldoende ervan te vergewissen dat de weg voor haar vrij was, de kruising opgereden en heeft hierbij geen voorrang verleend aan de voor haar van links komende fietser, [slachtoffer] . Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding waarbij gevaar op de weg is veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich daadwerkelijk gemanifesteerd en geleid tot een ongeval. Het slachtoffer heeft als gevolg van het verkeersongeval een schedelbreuk opgelopen.
De rechtbank zal aan verdachte, gelet op de vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit artikel 6 WVW, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de straffen die doorgaans voor een overtreding van artikel 5 WVW worden opgelegd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel van een geldboete van € 500,00 euro, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden op leggen met een proeftijd van twee jaar. Enerzijds om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om te bewerkstelligen dat verdachte in de toekomst meer voorzichtigheid betracht in het verkeer.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. subsidiair:
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,--;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
Bijkomende straffen t.a.v. subsidiair:
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr.
J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 oktober 2021.
De voorzitter en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.