ECLI:NL:RBZWB:2021:5271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4435 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor rijbakoverkapping

Op 18 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit [naam verzoekers 1], [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 22 september 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een rijbakoverkapping op een perceel aan [adres perceel] te [plaats perceel]. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de derde partij al was begonnen met de bouw van de overkapping.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overkapping door verweerder terecht is aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Verzoekers hebben betoogd dat de overkapping, gezien de afmetingen en de constructie, als een gebouw moet worden aangemerkt, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de openheid van de overkapping en de constructie van het hekwerk dit niet rechtvaardigen.

Daarnaast hebben verzoekers aangevoerd dat de bouw van de overkapping significante stikstofemissies met zich meebrengt, maar de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de extra vrachtwagenbewegingen voor de aanvoer van bouwmaterialen geen significante gevolgen hebben voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verklaard zich onbevoegd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4435 WABO VV

uitspraak van 18 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers 1], [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3], verzoekers,
gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. M.P. Wolf.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 22 september 2021 (bestreden besluit) inzake de omgevingsvergunning voor het bouwen van een rijbakoverkapping op een nader aangeduid perceel aan [adres perceel] te [plaats perceel].
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
1.2
Verzoekers hebben gevraagd om met spoed een uitspraak te doen omdat derde partij al begonnen is met de bouw.
2. Verzoekers hebben betoogd dat verweerder de overkapping ten onrechte heeft aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Zij hebben er op gewezen dat de overkapping 41 meter lang, 21,25 meter breed en 8 meter hoog is, waarbij het bouwwerk omsloten wordt door een hekwerk. Dit hekwerk vormt een wand, waardoor het bouwwerk moet worden aangemerkt als een gebouw, aldus verzoekers. Naar zij hebben gesteld laat het bestemmingsplan geen ruimte voor de bouw van een gebouw met een dergelijke oppervlakte en had verweerder de omgevingsvergunning moeten weigeren. Daarnaast hebben verzoekers aangevoerd dat de oprichting van het bouwwerk gepaard gaat met werkzaamheden die stikstofemissie met zich zullen brengen, zoals vrachtverkeer voor de aanvoer van materieel. Gezien de reeds stikstofoverbelaste situatie van de omliggende Natura 2000-gebieden kunnen hierdoor volgens verzoekers significante effecten optreden, terwijl een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet Natuurbescherming ontbreekt.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de overkapping terecht als een bouwwerk, geen gebouw zijnde aangemerkt. Verzoekers hebben er op gewezen dat een overkapping met een open wand ook als een gebouw kan worden aangemerkt, maar van een open wand is bij het in geding zijnde bouwplan geen sprake. Blijkens de bouwtekening wordt de overkapping omsloten door een hekwerk dat bestaat uit 2 horizontale planken die aan paaltjes bevestigd zijn, waarbij de bovenste planken op de maximaal toegelaten hoogte van 1 meter zijn bevestigd. De ruimte tussen deze 1 meter hoge planken en de 4 meter hoge goot van de overkapping is geheel open, waarbij alleen de constructiepalen van de overkapping zichtbaar zijn. Verzoekers hebben er terecht op gewezen dat aan de linker- en rechterzijgevel tussen een hoogte van 4,39 meter en de nokhoogte van 8 meter een dichte wand is geprojecteerd, maar die wand is onderdeel van de kapconstructie en maakt niet dat de gehele overkapping als een gebouw moet worden aangemerkt. De aanwezigheid van een wand van een overkapping vereist de aanwezigheid van een constructie die weliswaar open kan zijn maar dan toch de gehele hoogte van ten minste één zijde van de overkapping moet omvatten. Daarvan is bij het in geding zijnde bouwwerk geen sprake. Het hekwerk is een open constructie, maar door de openheid van de overkapping tussen het 1 meter hoge hekwerk en de 4 meter hoge dakgoot moet het bouwwerk worden aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
4. Voorts acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de extra vrachtwagenbewegingen voor de aanvoer van de bouwactiviteiten significante gevolgen hebben voor de omliggende Natura 2000-gebieden. Daarbij is in aanmerking genomen de afstand tussen bouwproject aan [naam gebied 1] en [naam gebied 2] als het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.
5. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 18 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.