ECLI:NL:RBZWB:2021:5261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
02/126970-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden met dodelijke afloop na gebruik van amfetamine

Op 19 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval. De verdachte, die onder invloed van amfetamine was, heeft achteruit gereden zonder voldoende te kijken of de weg vrij was. Dit leidde tot een aanrijding met een fietsster, die als gevolg van het ongeval is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot de conclusie dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van het verkeersongeval en het rijden onder invloed van drugs. De officier van justitie had een zware straf geëist, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn kinderen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/126970-21
vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. M.C.H.M. van Beurden, advocaat te Waalwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2021 waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
feit 1: verdachte, achteruitrijdend met zijn auto op de verkeerde weghelft, onvoldoende kijkend en te hard rijdend, een verkeersongeval heeft veroorzaakt, terwijl hij onder invloed was van amfetamine, waardoor fietsster [slachtoffer] is overleden;
feit 2: verdachte met een auto heeft gereden terwijl hij onder invloed was van amfetamine.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van amfetamine achteruit heeft gereden met zijn auto en daarbij niet voldoende heeft gekeken, te hard heeft gereden voor de situatie ter plaatse en op de verkeerde weghelft heeft gereden. Deze gedragingen maken dat er volgens de officier van justitie sprake is van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Gelet op de jurisprudentie is er onvoldoende om te komen tot roekeloosheid.
Feit 2, het rijden onder invloed van amfetamine kan in eendaadse samenloop worden bewezen met feit 1 primair.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit. Het gebruik van drugs op de avond voorafgaand aan het ongeval heeft geen invloed gehad op het rijgedrag. Er is geen sprake van roekeloosheid, dan wel zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag, er is sprake geweest van een tijdelijke onoplettendheid. Verdachte heeft niet welbewust onaanvaardbare risico’s genomen. De verdediging heeft zich voor wat betreft feit 1 subsidiair en feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te kunnen komen, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd, moet worden bewezen dat een verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan op het geheel van gedragingen van verdachte – waaronder de vermeende verkeersovertreding(en) – de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Van belang is voorts dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 15 oktober 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, een aanrijding tussen een auto, bestuurd door de verdachte, en een fietser, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), heeft plaatsgevonden. Verdachte stond oorspronkelijk geparkeerd aan de zuidelijke zijde van de rijbaan van de Monseigneur Völkerstraat ter hoogte van [adres 2] . Verdachte heeft vanuit stilstand achteruit gereden over de rijbaan van de Monseigneur Völkerstraat gaande in de richting van de Leo XIIIstraat. [slachtoffer] heeft gereden over het pad tussen de percelen [adres 3] en [adres 4] aan de Monseigneur Völkerstraat, gelegen schuin tegenover de startpositie van verdachte. Bij het oversteken van de rijbaan was [slachtoffer] voornemens de rijbaan in de richting van de Leo XIIIstraat te gaan berijden, dezelfde richting op die verdachte achteruitrijdend op ging. Op de rijbaan van de Monseigneur Völkerstraat ter hoogte van perceel [adres 5] is de personenauto van verdachte met de rechter achterzijde, in botsing gekomen met de rechter achterzijde van de fiets van [slachtoffer] . [slachtoffer] kwam hierdoor in eerste instantie op de kofferbak en achterruit van de auto van verdachte terecht en viel vervolgens op de rijbaan van de Monseigneur Völkerstraat. [slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen waaraan zij is overleden.
De rechtbank stelt tevens vast dat het zicht in de auto van verdachte door de rechter achterzijruit belemmerd werd door planken die verdachte in zijn auto vervoerde.
Tevens staat vast dat verdachte eerder (naar eigen zeggen: de avond ervoor) drugs had gebruikt, namelijk amfetamine. Uit het bloedonderzoek volgt dat op het moment van het ongeval nog een bepaalde hoeveelheid van deze stof in zijn bloed heeft gezeten. Uit het bloedonderzoek bleek verdachte 470 microgram amfetamine per liter in zijn bloed te hebben, terwijl de wettelijke grenswaarde in de Wegenverkeerswet is gesteld op 50 microgram per liter bloed. Verdachte had dus op het moment van het ongeval een zeer hoge concentratie amfetamine in zijn bloed, namelijk ruim negen keer meer dan de wettelijk toegelaten grenswaarde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van deze stoffen de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden, onder andere door zelfoverschatting, verminderde oplettendheid en onjuiste risico-inschatting.
Verdachte heeft achteruit gereden zonder zich er voldoende van te vergewissen dat de weg achter hem vrij was en zou blijven en hij heeft zijn auto niet gestopt binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en de weg vrij was. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij [slachtoffer] op geen enkel moment heeft gezien. De rechtbank is van oordeel dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] op enig moment, in ieder geval via zijn zijspiegel, had moeten zien, indien hij op de wijze die bij de door hem verrichte manoeuvre van hem verwacht mocht worden, de rijbaan in zijn rijrichting gekeken had. Nu de planken in de auto het zicht door de rechter achterzijruit belemmerden had verdachte juist meer zijn spiegels moeten gebruiken en extra goed moeten opletten.
Verdachte is ook bekend met de situatie ter plaatse en heeft verklaard dat hij weet dat er verkeer kan komen vanuit het pad waar ook [slachtoffer] vandaan kwam. Bij het voorgaande weegt de rechtbank mee dat de verkeerssituatie en de weersomstandigheden ter plaatse zodanig waren dat die geen reden waren waardoor verdachte het slachtoffer [slachtoffer] niet kon zien. Verdachte heeft door het achteruit rijden een bijzondere manoeuvre verricht waarbij hij al het overige verkeer voor moest laten gaan. Tijdens het uitvoeren van een dergelijke bijzondere manoeuvre is het van belang extra oplettend te zijn en je goed te vergewissen van de aanwezigheid van ander verkeer. Dat heeft verdachte nagelaten.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe hard verdachte heeft gereden en dus ook niet beoordelen of hij met een snelheid heeft gereden die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was. Aan de zich in het dossier bevindende berekeningen kan de rechtbank geen conclusies verbinden nu de nauwkeurigheid van de berekende snelheid onbekend is en er, zoals bij de berekening staat aangegeven, mogelijk een grote fout aanwezig is in de berekening. Verdachte heeft in ieder geval niet harder gereden dan de wettelijk toegestane maximum snelheid ter plaatse.
De rechtbank is tevens van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft spook gereden, in de zin van tegen de rijrichting in. Verdachte is met de rijrichting mee voor het verkeer over zijn rijbaan, zij het achteruit, gereden.
Deze combinatie van de bewezen gedragingen is naar zijn aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte op een aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettende wijze heeft gereden. Bewezen is daarom dat het verkeersongeval, als gevolg waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden, aan zijn schuld te wijten is in de zin van artikel 6 WVW. Het onder 1 primair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het voorgaande is ook het onder 2 ten laste gelegde rijden onder invloed van drugs wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 15 oktober 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Monseigneur
Völkerstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
,na het gebruik van amfetamine
tegaan rijden en achteruit te rijden zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg achter hem, verdachte, vrij was en zou blijven, en niet zijn motorrijtuig te stoppen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en de weg vrij was, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 15 oktober 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten amfetamine, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een maximale werkstraf van 240 uur, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaar. Gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie zou eigenlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd moeten worden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou echter voor de kinderen van verdachte verstrekkende gevolgen, waaronder mogelijk uithuisplaatsing, tot gevolg hebben. Om die reden heeft de officier van justitie volstaan met het vorderen van een langere voorwaardelijke gevangenisstraf en een langere duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het welzijn van zijn kinderen. Om zijn zorgtaken, waaronder het vervoer naar school en therapie, uit te kunnen voeren is de beschikking over een rijbewijs voor verdachte erg belangrijk. Verdachte beschikt niet over een breed netwerk, waarmee hij een eventueel vervoersprobleem zou kunnen oplossen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van amfetamine en het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer te gedragen. Verdachte heeft achteruit gereden zonder daarbij goed te kijken of er overig verkeer ter plaatse was. Als gevolg daarvan heeft hij fietsster [slachtoffer] niet opgemerkt en aangereden. [slachtoffer] raakte daardoor zwaar gewond en is aan de gevolgen van het ongeval overleden.
Het leed dat verdachte daarmee voor de nabestaanden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt is groot en onherstelbaar, zoals ook naar voren is gekomen in de verklaring die de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd. Bij de nabestaanden zijn het gemis en het verdriet heel groot. Dit wordt verdachte aangerekend. De rechtbank weegt anderzijds mee dat het verkeersongeval ook op verdachte veel impact heeft en dat hij spijt betuigd heeft. Hij heeft zich tevens bereid getoond om met de nabestaanden in gesprek te gaan als zij daar ook behoefte aan hebben en daartoe bereid zijn.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Daarop staan voor de bepaling van de straf geen recente relevante veroordelingen. Wel heeft verdachte in 2005 een transactie gekregen voor het rijden onder invloed van alcohol.
Bij de bepaling van de soort straf en de duur van de straf kijkt de rechtbank naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor artikel 6 WVW, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Tevens houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is grotendeels alleen verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van zijn twee nog jonge kinderen. Daarbij geldt dat met name één van de kinderen van verdachte de nodige problematiek heeft waardoor extra zorg en begeleiding noodzakelijk is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dus behalve verstrekkende gevolgen voor verdachte, ook verstrekkende gevolgen voor de kinderen hebben. Dit acht de rechtbank, in het belang van deze kinderen, niet wenselijk.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring met als schuldgradatie ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’. Nu de rechtbank bewezen acht dat er sprake is van ‘aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid’, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een maximale taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar opleggen.
De rechtbank beseft dat de ontzegging van de rijbevoegdheid mogelijk gevolgen zal hebben voor het regelen van vervoer voor de kinderen, maar het niet opleggen van een ontzegging dan wel het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging doet geen recht aan de ernst van de feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
feit 2:Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1 primair;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie (3) jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr.
J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 oktober 2021.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.