ECLI:NL:RBZWB:2021:5256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
02/301704-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die op 27 november 2020 in Breda opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door het opendraaien van gasflessen in een schuur. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting te Vught, zich bewust was van de risico's van zijn handelen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 330 dagen en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, terwijl de verdediging pleitte voor een minder zware straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat zijn handelen opzettelijk was en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 340 dagen op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot TBS met voorwaarden, om de verdachte te behandelen en toezicht te houden op zijn gedrag. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van een dwingend behandelkader, gezien de psychische problemen van de verdachte en het risico op herhaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/301704-20
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 8 oktober 2021 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 november 2020 in een schuur aan de [adres] te Breda opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor gemeen gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen is ontstaan.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht waardoor gevaar voor goederen en personen te duchten was. De officier van justitie heeft daartoe op de zitting de volgens haar relevante bewijsmiddelen naar voren gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken. De door de verdediging gevoerde verweren zullen bij de bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (rubriek 4.3.2) aan bod komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de in wettige bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden het volgende vast.
Ontploffing
Op 27 november 2020 heeft een ontploffing plaatsgevonden in de schuur behorende bij de woning aan de [adres] te Breda. Die ontploffing vond plaats in de schuur, waartoe verdachte zich kort daarvoor de toegang had verschaft. Op grond van de bewijsmiddelen staat verder vast dat verdachte toen en aldaar gasflessen heeft opengedraaid. Uit de bevindingen van de brandweer (getuige [Naam 1] ) blijkt dat daardoor een hoog explosief mengsel ontstond, dat buiten de schuur een hoge concentratie van 60% L.E.L. had en dat de toestand in het schuurtje explosief was. Dat explosief mengsel in de schuur, waar verdachte zich toen alleen bevond, is tot ontbranding gekomen. De schuur is afgebrand en daarin staande spullen zijn vernield. Ook werd door de ontploffing een schutting vernield. Op het moment van de ontploffing waren meerdere omstanders ter plaatse, waaronder opsporingsambtenaren en brandweerlieden.
Oorzaak ontploffing
Door de raadsman is het verweer gevoerd dat niet kan worden bewezenverklaard dat door de verdachte het gas met open vuur in aanraking is gebracht. Dat verweer is terecht. Het dossier bevat daarvoor geen bewijs. Dat betekent niet dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om een explosief mengsel als hier aanwezig te ontsteken, is een minimale ontstekingsbron voldoende. Dat er zo’n ontstekingsbron geweest moet zijn, kan worden vastgesteld op grond van het feit dat er een ontploffing is geweest. Wat die ontstekingsbron geweest is, kan uit het dossier niet worden vastgesteld. Die ontstekingsbron moet echter wel ontstaan zijn in de schuur, aangezien zich daar de ontploffing heeft voorgedaan. Een oorzaak gelegen buiten de schuur is gezien de veiligheidsmaatregelen die door de brandweer buiten de schuur waren getroffen niet aannemelijk en wordt door de brandweer ook niet als mogelijkheid genoemd. Verdachte was op het moment van de ontploffing als enige in de schuur aanwezig. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat enig handelen van verdachte de ontploffing heeft veroorzaakt. Door de verdediging is dat ook niet betwist. Of dat handelen heeft bestaan uit het aandoen van het licht, het schrapen met een ijzeren voorwerp, zoals een mes, waardoor een vonk ontstaat, of uit een andere handeling van verdachte, is daarbij niet van belang. Zonder verdachte zou het gas niet zijn ontploft. Het oorzakelijk verband tussen de ontploffing en enig handelen van verdachte staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank vast.
Opzet en het ontbreken van opzet wegens ontoerekeningsvatbaarheid?
Verdachte moet uit hoofde van zijn werk, hij was immers dakdekker, ook geweten hebben wat de gevolgen van het opendraaien van de gasflessen konden zijn en hoe gemakkelijk een explosief mengsel dat daardoor ontstond door een minimale ontstekingsbron tot ontploffing zou kunnen komen. Zo dit al niet als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd. Door de gasflessen in een kleine besloten ruimte open te draaien kon verdachte op zijn minst redelijkerwijs vermoeden dat er doordoor een explosief mengsel zou ontstaan dat tot ontploffing zou kunnen komen door een minimale ontstekingsbron. Die kans werd alleen maar groter naarmate de flessen langer open bleven staan en verdachte nam de kans op een ontploffing ook op de koop toe door het laten open staan van de gasflessen. Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van een ontploffing dat moet worden geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard.
Gelet op het hiervoor vastgestelde oorzakelijk verband tussen handelen van verdachte en de ontploffing, is het door verdachte opendraaien van de gasflessen, gezien vorenstaande, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
De verdediging heeft nog betoogd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had, omdat verdachte handelde onder invloed van een stoornis en zich hierdoor het gevaar niet besefte. Volgens de verdediging staat de stoornis van verdachte aan het aannemen van opzet in de weg, omdat het gaat om een zodanig ernstig geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Ter onderbouwing daarvan heeft de verdediging verwezen naar getuigenverklaringen en de rapporten van [Naam 2] [Naam 3] , welke rapporten niet uitsluiten dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
Het verweer dat bij verdachte elk inzicht in zijn handelen heeft ontbroken, wordt door de rechtbank evenwel niet aangenomen. De geciteerde uitlatingen van familieleden van verdachte bieden daarvoor geen enkel aanknopingspunt. Daaruit valt niet meer op te maken dan dat er met verdachte al enige tijd wat aan de hand was. Ook de rapporten van de gedragsdeskundigen bieden daarvoor geen houvast. De psycholoog heeft geadviseerd het feit (tenminste) verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psychiater komt tot het advies van tenminste (sterk) verminderd. Het gebruik van het woord “tenminste” betekent niet, zoals door de verdediging betoogd, dat de deskundigen niet wilden uitsluiten dat het feit mogelijk geheel niet aan verdachte kon worden toegerekend. Met het gebruik van woord “tenminste” hebben de deskundigen naar het oordeel van de rechtbank willen aangeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van en nagedacht hebben over de mogelijkheid van een geheel niet toerekenen. Uit de rapporten blijkt duidelijk dat zij die keuze niet hebben gemaakt. Het gehele rapport gaat goed onderbouwd uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dat oordeel van de deskundigen neemt de rechtbank over.
De rechtbank is dus met de deskundigen van oordeel dat het feit slechts verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Het verweer van de verdediging dat op basis van de rapporten geoordeeld kan worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken, wordt verworpen.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte het opzet heeft gehad op het tot stand brengen van een ontploffing.
Gevaar voor personen (in de zin van artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank acht niet bewezen dat van deze ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omstanders te duchten was en spreekt verdachte daarvan vrij. De bewoners van de woning waartoe de schuur behoorde, hadden de rolluiken aan de achterzijde van de woning gesloten en waren hun woning reeds door de voordeur uitgevlucht. De omstanders die zich in de onmiddellijke nabijheid van de ontploffing hebben bevonden, zijn toeschouwers geweest die uit eigener beweging naar het tumult en de hulpdiensten zijn komen kijken. Op enig moment was duidelijk dat er groot gevaar voor de omliggende woningen en mensen in de omgeving werd gecreëerd en zijn omstanders gewaarschuwd en gevraagd afstand te houden voor hun eigen veiligheid. Het gevaar voor anderen in geval van een ontploffing (of mogelijke brand) manifesteert zich met name in de gevallen waarin anderen zich niet bewust zijn van gevaar of daaraan niet (meer) kunnen ontvluchten. Dat doet zich hier nu juist niet voor ten aanzien van de omstanders. Zij kozen er, ondanks waarschuwingen, juist voor om naar het gevaar te blijven kijken.
Dat ligt echter naar het oordeel van de rechtbank anders ten aanzien van de ter plaatse zijnde opsporingsambtenaren. Opsporingsambtenaren moeten vanwege het uitvoeren van hun taak en werkzaamheden naar de plaats van het gevaar toe en hebben niet de mogelijkheid om te kiezen het gevaar al dan niet op te zoeken. Uit het relaas van verbalisant [Naam 4] blijkt dat hij, nadat hij sissende geluiden van vermoedelijk gas hoorde, zich naar de aangrenzende tuin heeft begeven om te trachten contact te maken met verdachte. En ook verbalisant [Naam 5] heeft gerelateerd dat er ineens een grote explosie was en dat hij een golf erg warme lucht langs hem heen voelde gaan, terwijl hij zich op dat moment circa dertig meter van het schuurtje bevond. De rechtbank concludeert dat ten aanzien van de opsporingsambtenaren wel levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Gevaar voor goederen
Gelet op de locatie van de schuur, in een tuin bij een woning, was er eveneens gevaar voor die aangrenzende woning en de zich daarin bevindende goederen te duchten.
Conclusie
De rechtbank acht het feit bewezen zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 november 2020 te Breda, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door gasflessen open te draaien, tengevolge waarvan een (tuin)schuur behorende bij de woning aan de [adres] is uitgebrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de aangrenzende woning en/of inboedel van die aangrenzende woning te duchten was, en terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten aanwezige opsporingsambtenaren te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De rechtbank heeft hiervoor bij rubriek 4.3.2 reeds overwogen dat zij uitgaat van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte ontoerekeningsvatbaar is, wordt dat verweer verworpen. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van enige andere omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er bij haar eis uit van dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op de dag van de uitspraak, namelijk 330 dagen, met aftrek van het voorarrest. Volgens de officier van justitie is sprake van een hoog recidiverisico en is een langdurig dwingend en stevig behandelkader nodig. Gelet daarop vordert zij aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden op te leggen en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, rekening houdend met een (sterk) verminderde toerekenbaarheid, een gevangenisstraf aan verdachte op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest op de zittingsdatum (316 dagen), dan wel de vonnisdatum (330 dagen). Deze straf dient deels voorwaardelijk te worden opgelegd, zodat daaraan de voorwaarden kunnen worden verbonden die in het maatregelrapport van de reclassering worden genoemd, eventueel met een daaraan gekoppelde langere proeftijd van drie jaar. Verdachte kan in het kader van die voorwaarden een behandeling ondergaan. Volgens de verdediging wordt het gevaar voor anderen en het recidiverisico daarmee voldoende ingeperkt, hetgeen oplegging van een TBS-maatregel voorbarig en niet noodzakelijk maakt. Indien de rechtbank wel een TBS-maatregel oplegt, heeft de verdediging verzocht een TBS met voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft zich bereid verklaard om aan alle voorwaarden te willen meewerken. Tot slot heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de gevolgen van het incident voor verdachte zelf (opgelopen letsel), dat hij op goede voet verkeert met in deze zaak betrokken (ex-)familieleden en met zijn strafblad waarop geen recente zaken staan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 27 november 2020 schuldig gemaakt aan het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing in een schuur in de tuin van zijn schoonouders door daar gasflessen open te draaien. Door de ontploffing is schade ontstaan aan de schuur, de goederen in de schuur en een schutting en daarvan was gevaar voor andere goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aanwezige opsporingsambtenaren te duchten. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Het is algemeen bekend dat het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing gepaard kan gaan met ernstige en vaak onvoorspelbare gevolgen. Dat dat ook in deze zaak speelt, blijkt wel uit de enorme steekvlam die bij de ontploffing ontstond, die door opsporingsambtenaren die tientallen meters verderop stonden werd gevoeld. De ontploffing heeft uiteindelijk ‘slechts’ gezorgd voor schade aan goederen, terwijl het ook veel erger had kunnen aflopen. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat het feit heeft plaatsgevonden midden in een woonwijk, hetgeen kan leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij buurtbewoners. Bovendien heeft verdachte dit feit gepleegd in de schuur behorende bij de woning van zijn familie, waaronder zijn aanwezige kinderen, en daarmee heeft verdachte ook voor hen een potentieel gevaar in het leven geroepen.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is.
Persoon van verdachte
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor artikel 157 Wetboek van Strafrecht.
Dat verdachte zelf ernstig letsel heeft opgelopen staat vast, maar kan niet leiden tot enige strafvermindering, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de ernst van het feit. Te meer, omdat het aan het handelen van verdachte zelf te wijten is geweest, dat hij gewond is geraakt.
Daarnaast neemt de rechtbank in straf verlagende zin mee dat het feit aan verdachte verminderd kan worden toegerekend, zoals hiervoor is overwogen (rubriek 4.3.2 en 5).
TBS-maatregel?
Door de officier van justitie is gevorderd dat naast een gevangenisstraf aan verdachte TBS met voorwaarden zal worden opgelegd. Door de verdediging is betoogd dat volstaan kan worden met een minder ingrijpende afdoening.
Blijkens het rapport van [Naam 2] van 20 juli 2021 is bij verdachte sprake van een ernstige stoornis in cocaïnegebruik (in regulerende omgeving in vroege remissie), een stoornis in gebruik van alcohol (thans in remissie), een psychotische kwetsbaarheid en dat verdachte op een zwakbegaafd niveau functioneert. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze problemen ook aanwezig. De kans op toekomstig gewelddadig gedrag is volgens de psycholoog hoog. Een klinische behandeling is geïndiceerd. Omdat eerdere behandelingen in de afgelopen jaren niet het gewenste resultaat hebben bereikt en omdat het verdachte ontbreekt aan voldoende zelfsturend vermogen en controlemogelijkheden, zal volgens de psycholoog het kader verplichtend/dwingend moeten zijn. Het kader van een TBS met voorwaarden borgt de behandeling en begeleiding van verdachte langdurig, waardoor ook op de langere termijn het recidivegevaar ingeperkt kan worden. De verwachting van de psycholoog is dat verdachte zich aan de gestelde voorwaarden zal (kunnen) houden mits dit binnen een dwingend/juridisch kader geschiedt en er een fase aan voorafgaat waarin er sprake is van een strakke structuur en abstinentie van middelen.
[Naam 3] heeft in het rapport van 22 juli 2021 geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis door middelen (cocaïne), een ernstige stoornis in cocaïnegebruik (verslavingsziekte), een stoornis in het gebruik van alcohol in het verleden en dat verdachte functioneert op zwakbegaafd niveau en een kwetsbare intellectuele coping heeft. Naar de mening van de psychiater was dit ook ten tijde van het ten laste gelegde het geval. De psychiater schat het recidiverisico in als hoog, waarbij wordt opgemerkt dat dit het risico op vergelijkbare delicten betreft als ook agressieve delicten in algemene zin. Voorts wordt opgemerkt dat verdachte herhaaldelijk heeft laten zien snel terug te vallen in middelengebruik na klinische detoxificatie opnames waarbij aanhaken bij een ambulante traject niet is gelukt. De psychiater adviseert tot behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte is wel gemotiveerd voor behandeling, maar het is voor hem lastig behandeling en abstinentie vol te houden. Verdachte heeft vele behandeltrajecten gevolgd, maar viel snel terug. Om het recidiverisico terug te dringen wordt derhalve een stevig behandelkader noodzakelijk geacht. Volgens de psychiater zou gestart dienen te worden met een intensieve klinische behandeling op beveiligingsniveau twee (Forensisch Psychiatrische Afdeling, hierna: FPA), waarna verdachte kan uitstromen naar een forensisch beschermde woonvorm, onder begeleiding van een forensisch FACT. In de behandeling dient aandacht te zijn voor het adequaat instellen van anti-psychotische medicatie, terugvalpreventie en psychosociale factoren. Gezien het noodzakelijk geachte en te verwachten traject, in een forensisch kader, wordt door de psychiater een zorgmachtiging als niet passend en haalbaar ingeschat.
Door Reclassering Nederland is op 4 oktober 2021 een rapport opgesteld ten behoeve van een TBS met voorwaarden. Hieruit blijkt dat Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) een indicatie heeft afgegeven voor een klinische opname op een FPA op DE2 hoog niveau. Verdachte is aangemeld bij Fivoor, Wier+ behandelcentrum SGLVG te Den Dolder en daar is verdachte geaccepteerd voor behandeling, indien er een TBS met voorwaarden wordt opgelegd en met de voorwaarde dat verdachte wordt overgeplaatst naar een reguliere FPA indien dat meer passend blijkt. De reclassering rapporteert voorts dat ook zij het recidiverisico als hoog inschat, indien verdachte niet intensief klinisch behandeld zal worden in een stringent justitieel kader. Verdachte heeft op vrijwillige basis meerdere (detox)behandeltrajecten bij verslavingszorg Novadic-Kentron gestart, maar viel telkens terug in gebruik of kwam afspraken niet meer na. Een eerder in justitieel kader opgelegd klinisch behandeltraject rondde verdachte wel positief af en nadien was hij ruim drie jaar abstinent, voordat hij terugviel in gebruik. De reclassering merkt op dat de verslavingsproblematiek ernstig is en dat bij terugval in gebruik verdachte snel psychotisch kan decompenseren. Indien verdachte recidiveert, schat de reclassering de kans op geweld hoog in. Zij acht een verplichtend karakter noodzakelijk om ervoor te zorgen dat betrokkene zich aan behandelafspraken conformeert.
De reclassering adviseert de rechtbank aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen. Tevens adviseert zij dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de terbeschikkingstelling.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker mevrouw [Naam 6] een nadere toelichting gegeven op het advies van de reclassering en aangegeven dat verdachte binnen een periode van ongeveer twee weken geplaatst kan worden bij FPA Wier+ van Fivoor.
Gelet op de adviezen van de deskundigen en de reclassering en gelet op het verleden van behandelingen dat verdachte achter zich heeft, acht de rechtbank een TBS met voorwaarden noodzakelijk. Alleen dan wordt een kader geschapen waarin (zonodig) langdurig behandeling van verdachte kan plaatsvinden en langdurig toezicht mogelijk is. De hardnekkigheid van de bij verdachte bestaande problematiek, maakt dat noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt. Door de verdediging is in dat opzicht ook geen verweer gevoerd. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens; op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de maatregel, omdat sprake is van een ernstige stoornis en een hoog recidiverisico. Aan de TBS zal de rechtbank de door de reclassering in het rapport opgenomen voorwaarden verbinden, aangevuld op de wijze zoals ter zitting door de rechtbank ter sprake gebracht, naar aanleiding van hetgeen in de rapporten van een van de deskundigen is voorgesteld, met name een ambulante behandeling onder begeleiding van een Forensisch Fact. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het verweer van de verdediging dat kan worden volstaan met een minder ingrijpende afdoening dan de maatregel TBS met voorwaarden.
Conclusie
De door de officier van justitie gevorderde straf wordt begrijpelijk geacht, echter is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd van 340 dagen met aftrek van voorarrest. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verwachte plaatsing bij FPA Wier+ van Fivoor waar verdachte volgens inlichtingen van de reclassering naar verwachting binnen afzienbare tijd na de zittingsdatum een aanvang kan maken met de TBS-maatregel. Voorts acht de rechtbank het uiterst onwenselijk als deze plaatsing niet naadloos zou aansluiten op de gevangenisstraf. De rechtbank gaat er hierbij dus vanuit dat de plaatsing bij FPA Wier+ na tien dagen na de vonnisdatum gerealiseerd kan worden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de persoon van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Gelet daarop zal de rechtbank de op te leggen TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het tot slot, net als de officier van justitie, noodzakelijk, met het oog op de veiligheid van de samenleving, dat verdachte ook nadat de TBS-maatregel is geëindigd, langdurig onder toezicht moet kunnen blijven staan teneinde mogelijke recidive tijdig te kunnen signaleren. Zij zal daartoe daarom een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38, 38a, 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 340 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- dat verdachte zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien, om de identiteit van verdachte vast te stellen;
- verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- dat verdachte meewerkt aan huisbezoeken;
- dat verdachte de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- dat verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- dat verdachte meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
* dat verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), -Kliniek (FPK), -Afdeling (FPA) of een andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
* dat verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
* dat verdachte zich laat opnemen bij FPA Wier+ van Fivoor of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensisch ambulante zorgaanbieder, te bepalen door de reclassering, onder begeleiding van een forensisch FFact. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt Reclassering Nederland op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2021.