ECLI:NL:RBZWB:2021:5228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
02-167587-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak met stiefdochter na twijfel over betrouwbaarheid verklaringen

In de strafzaak tegen de verdachte, beschuldigd van ontucht met zijn stiefdochter, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen die de verdachte gedurende meerdere jaren zou hebben gepleegd met zijn stiefdochter, die op het moment van de vermeende misbruik nog geen 16 jaar oud was.

De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster kritisch beoordeeld. Hoewel de aangeefster specifieke details en gevoelens beschreef die verband hielden met de vermeende misbruik, kon de rechtbank niet uitsluiten dat er sprake was van (deels) valse of pseudo-herinneringen. Dit werd versterkt door het rapport van een deskundige, die aangaf dat de onthullingen van de aangeefster stapsgewijs waren en mogelijk beïnvloed door therapeutische interventies.

De rechtbank concludeerde dat, ondanks de schijnbare betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De getuigen die de onthullingen bevestigden, konden geen concrete ondersteuning bieden voor het feitelijke misbruik. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat het bewijs niet voldeed aan de vereisten van wettigheid en overtuigendheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/167587-20
vonnis van de meervoudige kamer van 22 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. D. Koningsbloem, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 oktober 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tijdens de zitting heeft [aangeefster] tevens het spreekrecht uitgeoefend.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte gedurende meerdere jaren ontucht heeft gepleegd met zijn stiefdochter [aangeefster] toen zij nog geen 16 jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn stiefdochter [aangeefster] . Zij baseert zich daarbij in de eerste plaats op de verklaring van [aangeefster] die de officier van justitie betrouwbaar en consistent acht. Er is geen reden waarom [aangeefster] een valse aangifte zou doen. Er is ook voldoende steunbewijs voor de aangifte in het dossier. Ten aanzien van de overtuiging vindt de officier het van belang dat verdachte in een gesprek met zijn dochter [naam 1] , in bijzijn van een begeleider, heeft gezegd “dat er mogelijk iets is gebeurd met [aangeefster] ” en dat hij geen toestemming aan de begeleider heeft gegeven om hierover een verklaring af te leggen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte dient vrij te spreken - kort gezegd - wegens gebrek aan bewijs en overtuiging. De verklaring van [aangeefster] is beperkt betrouwbaar en bovendien kan niet worden uitgesloten dat sprake is van valse of pseudo-herinneringen. Aanvullende verklaringen van getuigen in het dossier zijn gebaseerd op dezelfde bron ( [aangeefster] ) en zijn onvoldoende redengevend voor het wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van artikel 342 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 tweede lid Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de verklaringen van aangeefster [aangeefster] inhoudelijk in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron. Voordat de rechtbank echter aan die vraag toekomt, zal moeten worden beoordeeld of haar verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [aangeefster]
heeft naar het oordeel van de rechtbank zeer authentieke verklaringen afgelegd. Zij verklaart over specifieke gebeurtenissen en details en beschrijft specifieke gevoelens die ze had bij seksuele handelingen die door haar stiefvader zouden zijn gepleegd. Illustratief hiervoor is de verklaring over de laatste keer dat haar stiefvader ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd, waarbij verdachte aan haar vagina zou hebben gelikt en verdachte is gestopt, omdat zij moest huilen. Uit het dossier blijkt niet van een mogelijke aanleiding voor [aangeefster] om een valse verklaring af te leggen. [aangeefster] had altijd een goede band met haar stiefvader, hetgeen verdachte ook ter zitting heeft bevestigd. Het is voorts opvallend dat zij haar verklaring niet lijkt aan te dikken of verdachte extra zwaar belast. Integendeel, [aangeefster] verklaart over een relatief beperkt aantal, minder ernstige seksuele handelingen (voor zover dat bij ontucht mogelijk is) die verspreid over een langere periode zouden hebben plaatsgevonden. Dit alles maakt dat haar verklaring op de rechtbank op zichzelf genomen betrouwbaar voorkomt.
Disclosure: stapsgewijze onthullingen
De rechtbank moet echter behoedzaam omgaan met de verklaringen van [aangeefster] . Zij verklaart over gebeurtenissen die meer dan tien jaar geleden zouden zijn gebeurd. Daarnaast is de manier waarop de onthullingen over het vermeende misbruik naar buiten zijn gekomen, de zogenaamde ‘disclosure’, stapsgewijs verlopen. Het (vermeende) misbruik werd voor het eerst onthuld, nadat de broer van [aangeefster] eind 2017 een vermoeden daarover had uitgesproken tegen zijn moeder. [aangeefster] is door haar moeder met dit vermoeden geconfronteerd, waarop [aangeefster] in eerste instantie reageerde met ontkenning, boosheid en een houding waaruit bleek dat ze hierover niet wilde praten. Haar reactie kan naar het oordeel van de rechtbank passen bij de situatie dat het misbruik heeft plaatsgevonden en aan het oordeel bijdragen dat de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar zijn. Pas enige tijd nadat [aangeefster] door haar moeder is gevraagd of er ‘iets is gebeurd met haar stiefvader’, geeft [aangeefster] toe dat ‘er iets is gebeurd’. Vervolgens is [aangeefster] in therapie gegaan bij een psycholoog. Pas nadat de gesprekken met de psycholoog waren begonnen, is [aangeefster] eind 2018 steeds gedetailleerder gaan verklaren over het (vermeende) misbruik door haar stiefvader, hetgeen uiteindelijk tot de aangifte heeft geleid.
Invloed van de therapeutische interventie
De verklaringen van [aangeefster] zijn bovendien onderzocht door de deskundige dr. [naam 2] . De deskundige heeft in zijn rapport beschreven dat voor de wijze waarop de onthulling heeft plaatsgevonden twee scenario’s denkbaar zijn. Volgens het eerste scenario heeft [aangeefster] het misbruik altijd geweten en hield ze deze kennis voor zich tot de onthulling. Na de eerste onthulling is ze in de loop van de tijd meer details gaan vertellen. Het alternatieve scenario is dat [aangeefster] door suggestie is gaan denken dat ze is misbruikt, waarna details zijn ingevuld tijdens de therapie in de loop van 2018. Volgens dit scenario zou sprake zijn van valse of pseudo-herinneringen. De deskundige heeft geconstateerd dat door de stapsgewijze onthulling, en de therapeutische interventie, het tweede scenario niet kan worden uitgesloten. Daarnaast kan niet meer worden bepaald of het pseudoherinneringen betreft over alles wat over het (vermeende) misbruik wordt verteld, of dat sprake is van enkele herinneringen van echte gebeurtenissen die aangevuld zijn met pseudoherinneringen. De deskundige concludeert daarom dat de verklaringen van [aangeefster] in beperkte mate betrouwbaar zijn.
Conclusie over de betrouwbaarheid
Ondanks dat de verklaringen van [aangeefster] op de rechtbank betrouwbaar over komen, kan de rechtbank haar ogen niet sluiten voor het rapport van de deskundige en hetgeen hiervoor over de disclosure is overwogen. De rechtbank kan, gelet op de stapsgewijze en steeds meer gedetailleerde onthullingen over het seksueel misbruik, bovendien na therapeutische interventie waarvan de aard en inhoud niet bekend is, niet uitsluiten dat bij [aangeefster] sprake is van (deels) valse of pseudo-herinneringen over het (vermeende) misbruik waarover zij verklaart. Dat maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen welk deel van haar verklaringen betrouwbaar is en wat kan worden gebruikt voor het bewijs.
Steunbewijs
De getuigen (moeder, broer en halfzusje van [aangeefster] ) bevestigen de verklaringen van [aangeefster] over de onthulling, maar ze leveren geen concrete ondersteuning voor het (vermeende) misbruik. Geen van de getuigen kan uit eigen waarneming iets verklaren over enig misbruik van [aangeefster] door verdachte. Zij hebben hierover of van [aangeefster] gehoord of van elkaar. Voor zover de door anderen dan door [aangeefster] afgelegde verklaringen al als steunbewijs zouden kunnen dienen, is het bovendien niet duidelijk in hoeverre de diverse getuigen elkaar door tijdsverloop en onderling overleg (onbewust) hebben beïnvloed. Dit alles leidt er toe dat de rechtbank ten aanzien van de andere dan door [aangeefster] afgelegde verklaringen niet kan beoordelen welke bewijswaarde daaraan moet worden toegekend, zodat deze niet als steunbewijs kunnen dienen. Dat verdachte weliswaar heeft bevestigd dat hij een ‘poesjesman’ is, pornofilms keek en wel eens seksueel getinte opmerkingen maakte, zoals [aangeefster] en getuigen hebben verklaard, draagt niet zonder meer bij tot het bewijs dat verdachte bij [aangeefster] ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde misbruik wegens het ontbreken van wettig bewijs.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.P. Broeders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 oktober 2021.