6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een poging om aan de politie te ontkomen, schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag en daarbij onaanvaardbare risico’s genomen. Verdachte heeft onder meer met hoge snelheden gereden, stoptekens van de politie genegeerd, tegen de rijrichting in gereden, meerdere malen door een rood verkeerslicht gereden en andere voertuigen zeer gevaarlijk ingehaald, ook via de vluchtstrook. Verdachte heeft zich daarmee volstrekt onverantwoordelijk en gevaarlijk gedragen op de weg, waardoor de kans dat anderen daarbij gevaar liepen groot was. Verdachte heeft andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht en mag van geluk spreken dat dit rijgedrag niet heeft geresulteerd in een ongeluk, met alle gevolgen van dien. Uit het handelen van verdachte blijkt dat hij zijn eigen belang, om zich aan aanhouding te onttrekken, heeft laten prevaleren boven de verkeersveiligheid van anderen. De rechtbank rekent dit feit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte een hoofdagent van politie bedreigd met zware mishandeling door met spinnende banden met zijn auto weg te rijden terwijl de hoofdagent nog in het geopende portier stond. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal en opzetheling van kentekenplaten en verduistering van een identiteitsbewijs en rijbewijs. Ook deze feiten zijn zeer kwalijk en rekent de rechtbank verdachte aan. De agent deed alleen maar zijn werk en van spullen van anderen moet worden afgebleven.
Persoon van de verdachte en de op te leggen straf
Bij de aard en de duur van de straf houdt de rechtbank rekening met straffen die eerder zijn opgelegd in vergelijkbare zaken. Hieruit volgt dat een gevangenisstraf passend is. Een taakstraf, zoals door de raadsvrouw verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en ernst van de feiten en persoon van verdachte. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte in mei 2021 een strafbeschikking heeft ontvangen voor een overtreding van de Wegenverkeerswet. Hieruit volgt enerzijds dat verdachte het kennelijk vaker niet zo nauw neemt met verkeersregels en anderzijds dat de rechtbank rekening dient te houden met het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet alles beschouwend geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf, ook niet in het licht van hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat verdachte ook ten tijde van de strafbare feiten al een rol speelde in zijn gezin en daarbij betrokken was. Dat heeft verdachte niet weerhouden van het plegen van de feiten. Eventuele gevolgen van zijn straf voor zijn gezin, kan verdachte dan ook alleen zichzelf aanrekenen.
De rechtbank zal wel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de eis van de officier van justitie mede is gebaseerd op een veroordeling voor poging tot zware mishandeling en de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreekt.
Is er sprake van een vormverzuim?
Door de verdediging is aangevoerd dat vanwege de wijze waarop verdachte is aangehouden én de wijze waarop hierover is geverbaliseerd, strafvermindering dient te worden toegepast. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier blijkt dat in het kader van de aanhouding van verdachte door de politie geweld is gebruikt. De politie is ook bevoegd om geweld te gebruiken. Het gebruik van geweld moet wel aan bepaalde regels en voorwaarden voldoen die staan beschreven in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. De politieagent maakt daarbij, kort gezegd, de afweging of geweld kan en mag worden ingezet op basis van artikel 7 van de Politiewet 2012, al dan niet met gebruik van geweldsmiddelen, zoals beschreven in de Ambtsinstructie voor politie. Daarnaast moet het gebruik van geweld in verhouding staan tot het incident.
Uit de stukken blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Op zondag 2 februari 2020 omstreeks 20:40 uur is verdachte als bestuurder, wegens verdachte omstandigheden, door verbalisant [naam 1] in zijn voertuig aangesproken, waarna verdachte met hoge snelheid is weggereden. Er is vervolgens een achtervolging ontstaan, waarbij meerdere politie-eenheden de achtervolging op verdachte hebben ingezet. Tijdens deze achtervolging heeft verdachte geen gevolg gegeven aan stoptekens, heeft hij meerdere verkeersregels ernstig overtreden en zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. De achtervolging is gestopt, doordat een politievoertuig de weg heeft geblokkeerd, waarna het voertuig van verdachte de berm in is gereden en daar in aanrijding kwam met een ander politievoertuig. Hierna is het voertuig van verdachte in de naastgelegen sloot terecht gekomen, waarna verdachte werd aangehouden.
Verbalisanten [naam 6] en [naam 6] hebben gerelateerd dat de achtervolging twintig minuten heeft geduurd, dat verdachte werd aangehouden om 21.08 uur en niet gewond was.
In een apart proces-verbaal heeft verbalisant [naam 6] een verduidelijking gegeven over de aanhouding van verdachte. Hij heeft gerelateerd dat hij zag dat de portier van de bestuurderskant open werd gemaakt door een collega, dat verdachte uit het voertuig werd gehaald en dat twee collega's verdachte vast hadden. Verdachte werd naar de grond gebracht, waaraan [naam 6] heeft meegeholpen. Toen verdachte, met zijn buik op de grond lag, heeft [naam 6] de rechterarm vastgepakt, gestrekt gehouden en verdachte geboeid om de rechterpols. [naam 6] hoorde collega [naam 7] zeggen ''rustig'' of woorden van gelijke strekking en vervolgens heeft [naam 6] aan de overige collega’s gezegd dat hij controle had. Collega [naam 8] heeft de linkerarm van verdachte naar zijn rug gedaan, waarna verdachte helemaal onder controle was. [naam 6] heeft toen in de Engelse taal gevraagd of verdachte ergens pijn had of verzorging nodig had, waarop verdachte zei: ''no''.
Verbalisanten [naam 9] en [naam 7] hebben ook een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waaruit volgt dat zij zagen dat er drie politievoertuigen met de achtervolging bezig waren en dat zij zijn aangesloten. Op enig moment hebben zij het politievoertuig schuin langzaam laten rollen over de twee tegemoetkomende rijstroken. Zij zagen dat het voertuig van verdachte een lage snelheid had, hen naderde over de rechterrijstrook en op het laatste moment voor het politievoertuig uitweek naar rechts. [naam 7] heeft vervolgens met het politievoertuig met de linkervoorzijde tegen de linkerzijkant/voorwiel van de Volkswagen Polo gereden. [naam 7] reed ongeveer 20 a 25 kilometer per uur, voor zijn gevoel niet hard. Hierop is de Polo van verdachte vervolgens langzaam de sloot ingerold en tot stilstand gekomen. [naam 7] heeft toen zijn dienstwapen getrokken en gericht op de bestuurder van de Volkswagen Polo, die zijn handen omhoog stak. Twee politiemedewerkers hebben het voertuig en de bestuurder benaderd, waarop [naam 7] het vuurwapen weer heeft geborgen. [naam 9] heeft gerelateerd dat hij de politiemedewerkers heeft geholpen om de bestuurder onder controle te krijgen op de grond en daarbij de benen van de bestuurder onder controle heeft gehouden.
Verbalisant [naam 10] heeft gerelateerd dat het voertuig van verdachte werd aangetikt door een dienstvoertuig en vervolgens in de sloot naast de berm terecht kwam. [naam 8] is naar de auto van verdachte gegaan en heeft samen met een andere collega verdachte uit de auto gehaald. Dit gebeurde volgens [naam 10] met enige kracht, doch zonder enige vorm van (buitensporig) geweld. Verdachte werd vlot naar de grond geleid en [naam 8] en [naam 6] brachten bij verdachte transportboeien aan.
Door hulpofficier van justitie [naam 11] is op 6 februari 2020 een rapport geweldsmutatie gemaakt na een gesprek met [naam 8] met betrekking tot de aanhouding van verdachte. Uit dit rapport volgt dat, nadat verdachte mondeling is gewaarschuwd, fysiek geweld is gebruikt ten behoeve voor het aanleggen van handboeien. [naam 8] heeft de auto benaderd, gezien dat verdachte zijn beide handen in de lucht had, het portier opengetrokken en verdachte beetgepakt bij zijn linkerarm en gecontroleerd uit de auto getrokken. Daarbij is hij door een collega geholpen. Verdachte is gecontroleerd naar de grond gebracht. [naam 8] heeft de linkerarm van verdachte gefixeerd, gecontroleerd en op zijn rug gedraaid voor het afboeien. Het aanleggen van de boeien is door een collega gedaan. [naam 8] merkt hierbij op dat, voordat hij verdachte uit de auto trok, hij geen autogordel heeft losgemaakt en verdachte op dat moment geen autogordel droeg. Hij heeft niet gezien tijdens het benaderen van verdachte dat verdachte zelf de autogordel had losgemaakt. Als gevolg van de geweldsaanwending heeft de betrokken burger volgens het rapport geweldsmutatie geen letsel opgelopen. [naam 11] heeft voorts gerelateerd dat [naam 8] doortastend en weloverwogen heeft gehandeld. Ondanks de lange achtervolgingsduur heeft hij verdachte rustig benaderd en hem gecontroleerd uit het voertuig gehaald. Zijn toegepaste dwang was
proportioneel en ook juist voor wat betreft de vorm. In nieuwe voorkomende gevallen zou [naam 8] weer op dezelfde manier handelen.
Bij het eerste politieverhoor op 3 februari 2020 heeft verdachte verklaard dat hij een gebroken rib had. Desgevraagd of dat is ontstaan bij de aanrijding heeft verdachte verklaard, dat dat kan, maar dat de agenten hem ook toen ze hem uit de auto hebben gehaald, hebben geslagen met het geweer.
Door de verdediging is op 20 april 2020 medische informatie overgelegd waarin het letsel wordt beschreven dat bij verdachte is vastgesteld na zijn aanhouding.
Verbalisanten [naam 12] , [naam 6] , [naam 9] , [naam 7] , [naam 10] en [naam 8] zijn door de rechter-commissaris gehoord. Samengevat hebben zij verklaard over de wijze waarop verdachte is aangehouden, dat daarbij de ‘controletechniek’ is toegepast en dat zij daarbij geen excessief geweld hebben gezien, waardoor verdachte zijn ribben gebroken zou kunnen hebben. [naam 8] heeft daarbij verklaard dat dat hij de ribbenkast van verdachte niet heeft geraakt. [naam 10] heeft verklaard dat hij niets bij de aanhouding heeft gezien wat het letsel zou kunnen verklaren.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier meerdere processen-verbaal zitten met betrekking tot de wijze waarop de aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden en tevens een rapport geweldsmutatie. Het verweer van de verdediging dat niets is geverbaliseerd over de geweldstoepassing wordt dan ook verworpen.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat er buitenproportioneel geweld is toegepast waarbij verdachte letsel heeft opgelopen, in de vorm van gebroken ribben. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt en overweegt als volgt.
Gelet op het door verdachte voorafgaande aan de aanhouding getoonde vluchtgedrag, waren de betrokken politieagenten, die in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, gerechtigd om passend geweld te gebruiken teneinde de aanhouding van verdachte te kunnen verrichten. Uit de stukken in het dossier is niet af te leiden dat de politiemedewerkers bij de geweldsaanwending in het kader van de aanhouding van verdachte de grenzen van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit hebben overschreden. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om hetgeen daarover door de verbalisanten op ambtseed is gerelateerd in twijfel te trekken. De rechtbank stelt voorts vast dat er op basis van het dossier geen objectieve gegevens zijn op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het letsel van verdachte is ontstaan bij zijn aanhouding, al dan niet door toedoen van politie.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een vormverzuim.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten twee maanden voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast acht de rechtbank ten aanzien feit 5 het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van negen maanden passend en geboden. De rechtbank zal deze bijkomende straf voorwaardelijk opleggen, om enerzijds de ernst van het feit te benadrukken en anderzijds om verdachte ervan te weerhouden nogmaals zich te misdragen in het verkeer dan wel andere strafbare feiten te plegen.