ECLI:NL:RBZWB:2021:5206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
15 oktober 2021
Zaaknummer
BRE 21_1963
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Sintnicolaas, had op 3 mei 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van 17 maart 2021, waarin de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een schuur naar woning werd ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet tijdig was ingediend, aangezien de beroepstermijn op 28 april 2021 eindigde. De gemachtigde van eiser voerde aan dat de termijnoverschrijding te wijten was aan ziekte en storingen in het digitale systeem van de rechtbank. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde niet verplicht was om het beroepschrift elektronisch in te dienen en dat hij ook andere manieren had om het beroepschrift tijdig in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar was en verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1963 WABOA

uitspraak van 14 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.J.M. Sintnicolaas,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft op 3 mei 2021 digitaal beroep ingesteld tegen het besluit van 17 maart 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking van de aan eiser verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van de op het perceel [adres] te [plaatsnaam] aanwezige schuur naar woning.
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. In de Awb is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 10 mei 2021 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft de gemachtigde van eiser het volgende aangevoerd. De gemachtigde van eiser stelt dat hij op grond van artikel 8:36a, eerste lid, van de Awb als professionele gemachtigde verplicht is om beroep langs de elektronische weg in te stellen. Dat dit niet tijdig is gelukt, komt door een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden. De omstandigheden waren enerzijds de ziekte van zowel de advocaat-gemachtigde als zijn secretaresse in de laatste twee weken van de beroepstermijn, waardoor het beroep niet reeds voor de laatste dag van de termijn werd ingediend en, anderzijds, de achtereenvolgende storingen op het digitale systeem van de rechtbank in de laatste week van de termijn. Deze storingen staan ook vermeld op de website van de Rechtspraak. De gemachtigde van eiser heeft het beroep op de -bij hem bekende- eerstvolgende mogelijkheid ingediend. Verder stelt gemachtigde van eiser dat gezien het tijdsverloop van de zaak en ook de termijnen die door het bestuursorgaan daarbij in acht zijn genomen, er geen sprake is van enige benadeling aan de zijde van het bestuursorgaan door een overschrijding van de beroepstermijn. Daarentegen is het belang van de eiser om de zaak rechterlijk te toetsen groot.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 17 maart 2021. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 28 april 2021.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 3 mei 2021 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de gemachtigde van eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. In geval van een storing via het digitale kanaal had het op de weg van de gemachtigde van eiser gelegen om het beroepschrift alsnog, binnen de beroepstermijn, per gewone, al dan niet aangetekende, post, of via de fax te verzenden om zo de beroepstermijn veilig te stellen. Anders dan de gemachtigde van eiser stelt, was hij niet verplicht om het beroepschrift langs de elektronische weg in te dienen.
Verder is op de website van de rechtspraak bij de instructies “wat te doen bij onderhoud en storingen” te lezen dat in het algemeen een overschrijding van de termijn wegens onbereikbaarheid alleen niet aan de indiener van een beroepschrift wordt toegerekend, als de indiener het beroepsschrift indient uiterlijk op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring is verholpen. De betreffende storing is op 28 april 2021 om 11:54 uur afgemeld in het systeem. Hier uit volgt dat het beroepschrift uiterlijk op 29 april 2021 ingediend had moeten worden. De gemachtigde van eiser heeft daartoe gelegenheid gehad op 28 april 2021 in de middag en op 29 april 2021 tot 22:00 uur (vanaf 22:00 uur systeem opnieuw in storing). Dat de gemachtigde van eiser niet tijdig heeft onderkend dat het systeem weer digitaal toegankelijk was, dient voor zijn eigen rekening te blijven.
Ook de omstandigheid dat zowel de gemachtigde als zijn secretaresse in de laatste twee weken van de beroepstermijn ziek zijn geweest, leidt niet tot verschoonbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het op de weg van een gemachtigde om maatregelen te treffen teneinde een goede voorgang van lopende zaken te waarborgen tijdens een ziekteperiode. Niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser gedurende de hele termijn niet in staat is geweest om een (eventueel voorlopig) beroepschrift in te dienen.
Dat er geen sprake is van enige benadeling aan de zijde van het bestuursorgaan door de overschrijding van de beroepstermijn en dat deze overschrijding ondergeschikt is aan het belang van eiser, aldus de gemachtigde van eiser, leidt ook niet tot verschoonbaarheid. De rechtbank overweegt daartoe dat de termijnoverschrijding, ongeacht het belang van de zaak, ambtshalve wordt beoordeeld. Het is daarbij niet mogelijk om van de beroepstermijn af te wijken.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.