4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-821209-16, feit 1
Het opsporingsonderzoek is gestart onder de naam Egersund. Dit betreft een onderzoek naar de handel in verdovende middelen in de omgeving van Hulst. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld, te weten medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met anderen bezighield met criminele activiteiten met betrekking tot de handel in cocaïne. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in een deel van de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald. Gelet hierop kan bewezen worden verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Verdachte heeft verder verklaard dat hij daarbij niet heeft samengewerkt met anderen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt in dat kader als volgt.
Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte en de medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruik gemaakt van een nummer eindigend op [nummer] . Dit nummer heeft in die periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen met de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon afwisselend werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel verdachte als de medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen met de dealtelefoon cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de in de bijlage opgenomen tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt.
Op de afgesproken plaats verscheen dan één van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 3] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. De rechtbank acht de verklaringen van de afnemers en hun herkenning van de verdachten dan ook betrouwbaar, gelet op de omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon dragen ook de gesprekken gevoerd tussen de verdachten onderling bij aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat verdachte met de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat verdachte in nauw contact stond met de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Zo blijkt dat toen [medeverdachte 1] in het ziekenhuis was beland, verdachte en [medeverdachte 3] hier onderling contact over hadden, waarbij verdachte aan [medeverdachte 3] meldt dat hij [medeverdachte 1] (en anderen) te veel alleen liet. Daarnaast werd er onder meer gesproken tussen verdachte en [medeverdachte 3] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 3] . Ook moest [medeverdachte 3] zorgen dat de telefoon van [medeverdachte 1] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Voorts volgt uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] op maandag 2 januari 2017 te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt verdachte tevens dat de zaken bij [medeverdachte 2] beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat verdachte (potentiële) afnemers doorverwijst naar medeverdachten.
Verdachte had daarnaast een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van één van de medeverdachten. Zo wordt er door verdachte gesproken met [medeverdachte 2] over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 3] op vakantie ging. Verdachte instrueert [medeverdachte 3] vervolgens om de sleutel en telefoon aan [medeverdachte 2] af geven, in ieder geval tot [medeverdachte 3] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van [medeverdachte 1] overgenomen is door [medeverdachte 3] . Geconcludeerd kan worden dat door verdachte telkens vervanging werd geregeld om de dealtelefoon te bemannen, waarmee werd gezorgd voor continuïteit in de bedrijfsvoering.
Uit deze gesprekken in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte een grote en leidende rol heeft gehad in de handel van cocaïne. De medeverdachten waren voor verdachte daarbij onmisbaar.
Op grond van hetgeen de rechtbank met betrekking tot de samenwerking heeft vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uitvoer cocaïne
Op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de ten laste gelegde periode door verdachte en de medeverdachten cocaïne is geleverd aan afnemers die woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig meer dan een gebruikershoeveelheid aan cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België om de cocaïne aldaar te gebruiken. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Dealperiode
Als pleegperiode stelt de rechtbank vast de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2017. Dat verdachte in de loop van 2016 is gestopt, zoals hij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde overwegingen met betrekking tot het medeplegen ongeloofwaardig. De verklaringen van de afnemers bieden bovendien een aanwijzing dat verdachte en de medeverdachten hebben gedeald gedurende een langere periode dan de rechtbank bewezen acht. De rechtbank vindt in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 1 januari 2015 bewezen te verklaren. Hoewel sommige afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van meer dan twee jaar, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende de periode voor 1 januari 2015. De rechtbank zal de verdachten van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02-821209-16, feit 3
Criminele organisatie
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in of het aanwezig hebben van harddrugs.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Duurzaamheid en structuur zijn communicerende vaten. Dit wil zeggen dat een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende personen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen een organisatie kan zijn, net als een zeer gestructureerde maar relatief kort geleden gevormde groep van personen die het plegen van uiteenlopende misdrijven tot doel hebben.
De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen reeds vastgesteld dat het medeplegen ten aanzien van het dealen in cocaïne bewezen wordt geacht. Dit voor de duur van twee jaar. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De vervolgvraag is of er ook sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarvoor zijn redengevend de tapgesprekken en observaties. Er is gedurende een periode van vier maanden getapt en in die periode hebben ook observaties plaatsgevonden. Weliswaar kan uit deze tapgesprekken en observaties worden afgeleid dat verdachte een instruerende rol had en zorgde voor continuïteit in de bedrijfsvoering, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband. Ook uit de rest van het dossier volgen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Parketnummer 02-821209-16, feit 2
De verbalisanten hebben naar aanleiding van het onderzoek op 20 februari 2017 de woning van de vriendin van verdachte aan [adres 2] doorzocht. Aldaar is een hennepkwekerij met daarin 14 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 14 hennepplanten en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Parketnummer 02-688042-19
[naam] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 mei 2019 [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.