ECLI:NL:RBZWB:2021:5159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
02-821209-16 en 02-688042-19 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van dealen en uitvoer van cocaïne, hennepteelt en bedreiging met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990 en woonachtig te Kloetinge, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne, hennepteelt en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne en de teelt van hennep. De bedreiging van een medeverdachte op 26 mei 2019 werd eveneens bewezen verklaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 26 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De in beslag genomen goederen, waaronder een personenauto en een geldtelmachine, werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-821209-16 en 02-688042-19 (ttz. gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 02-821209-16
1. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 februari 2017 te Hulst, samen met anderen, cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (te weten België) en in die periode samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne;
2. op 20 februari 2017 te Koewacht hennep heeft geteeld of aanwezig gehad;
3. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 februari 2017 te Hulst en/of Koewacht als leider deel heeft genomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Parketnummer 02-688042-19
op 26 mei 2019 te Hulst [naam] heeft bedreigd door te zeggen "ik stop een handgranaat in je kut", "ik gooi benzine op jullie en steek het aan", "ik gebruik
deze tas voor lijken" en daarbij aan haar een jerrycan en een stuk zeil/plastic tas heeft getoond.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 02-821209-16 feiten 1 en 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van drie jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. Hij baseert zich daarbij op de onderlinge combinatie van de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, het telefoonverkeer, de observaties, de opbrengst van de doorzoekingen en de deels bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] . Verder moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat hij ook verkocht aan Belgische klanten, waardoor hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Eveneens kan worden bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet. Uit het dossier blijkt dat er sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten met een structuur en een organisatiegraad, met als doel het verkopen van cocaïne. De officier van justitie baseert zich daarbij op de tapgesprekken, het telefoonverkeer, het gezamenlijk gebruik van één dealtelefoon en de verklaringen van de afnemers. Verdachte dient binnen dit samenwerkingsverband als leider aangemerkt te worden. Door de afnemers wordt hij genoemd als de persoon waar zij als eerste cocaïne van kochten, de persoon die de nieuwe nummers van de dealtelefoon doorgaf en uit de taps blijkt dat hij de medeverdachten opdrachten gaf en dwingend aanstuurde. De feiten 1 en 3 kunnen dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op 20 februari 2017 zijn aan de woning aan de [adres 2] 14 hennepplanten aangetroffen. Er is positief getest op THC en verdachte bekent het feit. Gelet hierop kan ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van 02-688042-19
De bedreiging van [naam] op 26 mei 2019 kan tevens wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Verdachte ontkent niet dat hij die avond bedreigingen heeft geuit. Daarnaast bevat het dossier drie getuigenverklaringen die de bedreigingen zoals genoemd in de aangifte bevestigen. Daar komt bij dat één van die getuigen een onafhankelijke getuige is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 02-821209-16 feiten 1 en 3
Door de verdediging is betoogd dat feit 1 deels bewezen kan worden verklaard, nu verdachte heeft bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van harddrugs vanaf 1 januari 2015 tot en met het voorjaar van 2016. Om die reden kan feit 1 voor de door verdachte genoemde periode bewezen worden verklaard voor zover de tenlastelegging ziet op de verkoop, het afleveren, het verstrekken en het vervoeren van de cocaïne. Ook is er aan Belgische afnemers cocaïne verkocht. Verdachte dient vrij te worden gesproken van het medeplegen. Verdachte is begonnen met dealen voordat de medeverdachten hiermee waren begonnen. In het voorjaar van 2016 heeft hij de telefoon aan iemand anders overgedragen en vanaf dat moment is verdachte volledig gestopt met dealen. Daarna was er onderling nog wel veel omgang, maar uitsluitend op vriendschappelijke basis. Verdachte fungeerde in die tijd enkel als vraagbaak. Daarnaast moeten de verklaringen van de afnemers met enige terughoudendheid gebezigd worden. Gebruik van harddrugs beïnvloedt de geestestoestand en de ervaring leert dat afnemers doorgaans sociaal gewenste antwoorden geven. De verklaringen zijn niet eensluidend en consistent over wie in welke periode zich schuldig zou hebben gemaakt aan het dealen van harddrugs.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3. De vraag is waar deze zaak het medeplegen overstijgt. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bij Opiumwetdelicten niet snel sprake is van een criminele organisatie. Uit het dossier is geen crimineel samenwerkingsverband te destilleren. Voorts zijn er geen aanwijzingen voor een vaste en duurzame samenwerking en is er geen sprake geweest van een structuur. Zo zijn er geen gemeenschappelijke regels, worden er geen speciale telefoons gebruikt voor de onderlinge communicatie en is er geen sprake van codetaal, sancties of geweld. Ook zijn er geen afspraken over de winstverdeling gemaakt. Primair wordt daarom om vrijspraak verzocht wegens het gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er toch sprake is van deelname aan een criminele organisatie, wordt subsidiair verzocht een kortere periode bewezen te verklaren. Voorafgaand aan oktober 2016 blijkt niet van enige samenwerking. Pas in oktober 2016 blijkt dat er contacten zijn tussen verdachte en de medeverdachten en zijn er afspraken gemaakt over ontmoetingen.
Ten aanzien van feit 2 en ten aanzien van 02-688042-19
Dit feit kan bewezen worden verklaard gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-821209-16, feit 1
Het opsporingsonderzoek is gestart onder de naam Egersund. Dit betreft een onderzoek naar de handel in verdovende middelen in de omgeving van Hulst. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld, te weten medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met anderen bezighield met criminele activiteiten met betrekking tot de handel in cocaïne. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in een deel van de ten laste gelegde periode cocaïne heeft gedeald. Gelet hierop kan bewezen worden verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Verdachte heeft verder verklaard dat hij daarbij niet heeft samengewerkt met anderen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt in dat kader als volgt.
Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte en de medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruik gemaakt van een nummer eindigend op [nummer] . Dit nummer heeft in die periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen met de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon afwisselend werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel verdachte als de medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen met de dealtelefoon cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de in de bijlage opgenomen tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt.
Op de afgesproken plaats verscheen dan één van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 3] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. De rechtbank acht de verklaringen van de afnemers en hun herkenning van de verdachten dan ook betrouwbaar, gelet op de omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon dragen ook de gesprekken gevoerd tussen de verdachten onderling bij aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat verdachte met de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat verdachte in nauw contact stond met de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Zo blijkt dat toen [medeverdachte 1] in het ziekenhuis was beland, verdachte en [medeverdachte 3] hier onderling contact over hadden, waarbij verdachte aan [medeverdachte 3] meldt dat hij [medeverdachte 1] (en anderen) te veel alleen liet. Daarnaast werd er onder meer gesproken tussen verdachte en [medeverdachte 3] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 3] . Ook moest [medeverdachte 3] zorgen dat de telefoon van [medeverdachte 1] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Voorts volgt uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] op maandag 2 januari 2017 te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt verdachte tevens dat de zaken bij [medeverdachte 2] beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat verdachte (potentiële) afnemers doorverwijst naar medeverdachten.
Verdachte had daarnaast een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van één van de medeverdachten. Zo wordt er door verdachte gesproken met [medeverdachte 2] over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 3] op vakantie ging. Verdachte instrueert [medeverdachte 3] vervolgens om de sleutel en telefoon aan [medeverdachte 2] af geven, in ieder geval tot [medeverdachte 3] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van [medeverdachte 1] overgenomen is door [medeverdachte 3] . Geconcludeerd kan worden dat door verdachte telkens vervanging werd geregeld om de dealtelefoon te bemannen, waarmee werd gezorgd voor continuïteit in de bedrijfsvoering.
Uit deze gesprekken in onderlinge samenhang bezien volgt dat verdachte een grote en leidende rol heeft gehad in de handel van cocaïne. De medeverdachten waren voor verdachte daarbij onmisbaar.
Op grond van hetgeen de rechtbank met betrekking tot de samenwerking heeft vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uitvoer cocaïne
Op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de ten laste gelegde periode door verdachte en de medeverdachten cocaïne is geleverd aan afnemers die woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig meer dan een gebruikershoeveelheid aan cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België om de cocaïne aldaar te gebruiken. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Dealperiode
Als pleegperiode stelt de rechtbank vast de periode van 1 januari 2015 tot en met 20 februari 2017. Dat verdachte in de loop van 2016 is gestopt, zoals hij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde overwegingen met betrekking tot het medeplegen ongeloofwaardig. De verklaringen van de afnemers bieden bovendien een aanwijzing dat verdachte en de medeverdachten hebben gedeald gedurende een langere periode dan de rechtbank bewezen acht. De rechtbank vindt in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 1 januari 2015 bewezen te verklaren. Hoewel sommige afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van meer dan twee jaar, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende de periode voor 1 januari 2015. De rechtbank zal de verdachten van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02-821209-16, feit 3
Criminele organisatie
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in of het aanwezig hebben van harddrugs.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Duurzaamheid en structuur zijn communicerende vaten. Dit wil zeggen dat een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende personen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen een organisatie kan zijn, net als een zeer gestructureerde maar relatief kort geleden gevormde groep van personen die het plegen van uiteenlopende misdrijven tot doel hebben.
De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen reeds vastgesteld dat het medeplegen ten aanzien van het dealen in cocaïne bewezen wordt geacht. Dit voor de duur van twee jaar. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De vervolgvraag is of er ook sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarvoor zijn redengevend de tapgesprekken en observaties. Er is gedurende een periode van vier maanden getapt en in die periode hebben ook observaties plaatsgevonden. Weliswaar kan uit deze tapgesprekken en observaties worden afgeleid dat verdachte een instruerende rol had en zorgde voor continuïteit in de bedrijfsvoering, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband. Ook uit de rest van het dossier volgen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Parketnummer 02-821209-16, feit 2
De verbalisanten hebben naar aanleiding van het onderzoek op 20 februari 2017 de woning van de vriendin van verdachte aan [adres 2] doorzocht. Aldaar is een hennepkwekerij met daarin 14 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 14 hennepplanten en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
Parketnummer 02-688042-19
[naam] heeft aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 mei 2019 [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II van dit vonnis.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-821209-16
Feit 1
op tijdstippen in de periode van
1 januari 2015
tot en met 20 februari 2017 te Hulst,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
telkens buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, immers heeft verdachte en zijn
mededaders opzettelijk cocaïne verkocht aan personen met de
Belgische nationaliteit en woonachtig in België,
en telkens heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
(dealers) hoeveelheden cocaïne, in elk geval hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 20 februari 2017 te Koewacht, gemeente Terneuzen
opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een
hoeveelheid van in totaal 14, hennepplanten
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II,
Parketnummer 02-688042-19
op 26 mei 2019 te Hulst [naam] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam] dreigend de woorden toe te voegen "ik stop een handgranaat in
je kut" en "ik gooi benzine op jullie en steek het aan." en "ik gebruik
deze tas voor lijken." en die [naam] een jerrycan heeft getoond en een
stuk zeil.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie houdt in zijn strafeis rekening met overschrijding van de redelijke termijn door een voorwaardelijk strafdeel te eisen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, nu slechts sprake kan zijn van een gedeeltelijke bewezenverklaring van feit 1 en vrijspraak moet volgen van feit 3. Daarnaast kan aan verdachte een forse voorwaardelijke straf en eventueel nog een werkstraf worden opgelegd. Ten slotte wordt verzocht om in de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, het tijdsverloop en de overschrijding van de redelijke termijn. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan het voorarrest zal veel nadelige gevolgen voor verdachte hebben.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar samen met anderen gehandeld in cocaïne en zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne naar België. Verdachte had in dit verband een grote rol in die zin dat hij onder meer zorg droeg voor bemanning van de dealtelefoon, hiermee de continuïteit van de leveringen in stand hield en daarbij de medeverdachten instrueerde. De rechtbank weegt zijn rol daarom in strafverzwarende zin mee. De rechtbank zal daarnaast ten nadele van verdachte als strafverzwarende omstandigheden de frequentie en intensiteit van het dealen en het medeplegen meewegen.
Cocaïne is over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het grootschalig dealen in de regio Hulst en gebruik van harddrugs in de regio Hulst en België en is daarmee ook verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Door te handelen in de grensstreek wordt tevens de internationale handel in stand gehouden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hierdoor heeft verdachte een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale teelt van en de bijbehorende handel in drugs, die tevens gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit en een bedreiging voor de veiligheid en integriteit van de samenleving vormen.
Verdachte heeft met het plegen van deze feiten uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [naam] . De bedreiging vond plaats in de nachtelijke uren op straat in een uitgaansgebied, terwijl in de nabije omgeving meerdere omstanders buiten waren. Verdachte heeft door zijn uitspraken in combinatie met het tonen van een jerrycan en plastic zeil een angstige situatie gecreëerd voor zowel [naam] als de omstanders.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, gelet op de strafbeschikking van
30 november 2016, waarbij verdachte is veroordeeld tot betaling van een geldboete van
€ 370,00 en gelet op de strafbeschikking van 23 juli 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot betaling van € 140,00. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
LOVS-oriëntatiepunten
De rechtbank is van oordeel dat het zwaartepunt in het bepalen van de strafmaat in dit geval niet ligt op het aanwezig hebben van de 14 hennepplanten en de bedreiging. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank daarom als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het dealen van harddrugs. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan ten aanzien van handel in cocaïne uit van een alleen opererende dader die met enige regelmaat vanuit een pand en/of op straat in harddrugs handelt. In deze zaak is echter sprake van meerdere daders die samen gedurende een lange periode structureel in cocaïne handelden en waarin verdachte een belangrijke rol vervulde. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een hogere straf op te leggen dan in de uitgangspunten in de oriëntatiepunten is geformuleerd.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het dossier en hetgeen de verdediging en de officier van justitie naar voren hebben gebracht, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in totaal met 25 maanden overschreden is. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, noodzakelijk is. Echter, rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf met vier maanden matigen, tot een gevangenisstraf voor de duur 26 maanden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gebracht, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarvoor alleen een gevangenisstraf passend is. De straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten vier maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

De verbeurdverklaring
Op de in beslag genomen personenauto rust zowel klassiek als conservatoir beslag. De rechtbank moet een beslissing nemen op het klassieke beslag en zal de personenauto verbeurd verklaren. Ook de onder verdachte in beslag genomen geldtelmachine zal verbeurd worden verklaard. Gebleken is dat de genoemde voorwerpen tot het begaan van het bewezenverklaarde misdrijf onder parketnummer 02-821209-16 zijn vervaardigd of bestemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het met parketnummer 02-821209-16 onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-821209-16
feit 1: het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod
Parketnummer 02-688042-19:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 26 (zesentwintig) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
een personenauto (G1493469: Opel Insignia 2009, kenteken [kenteken] kleur zwart) en een geldautomaat (G1678922: geldtelmachine);
Voorlopige hechtenis
-heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer
02-821209-16.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2021.
Mr. Nomes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.