ECLI:NL:RBZWB:2021:5156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
02-700081-17 en 02-700031-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van de handel in cocaïne en het vervoeren van hennep met betrekking tot dubbele dagvaarding

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de handel in cocaïne en het vervoeren van hennep. De zaak werd behandeld op de zitting van 30 september 2021, waar de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en het deelnemen aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van dubbele dagvaarding.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van de handel in cocaïne, gebaseerd op getuigenverklaringen, tapgesprekken en observaties. De verdachte werd echter vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband. Wat betreft het vervoeren van hennep, oordeelde de rechtbank dat de doorzoeking van de auto rechtmatig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren van 4 kilo hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-700081-17 en 02-700031-17 (ttz. gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Parketnummer 02-700031-17
1. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 februari 2017 te Hulst, samen met anderen, cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (te weten België) en/of in die periode samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne;
2. in de periode van 1 januari 2014 tot en met 7 februari 2017 te Hulst en/of Koewacht deel heeft genomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
3. (gevoegd onder parketnummer 02-700081-17)op 7 april 2017 samen met anderen 4 kilo hennep aanwezig heeft gehad en/of vervoerd.
Parketnummer 02-700081-17
op 7 april 2017 samen met anderen 4 kilo hennep aanwezig heeft gehad en/of vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verdachte is voor de zitting van 9 mei 2017 voor de zaak met parketnummer 02-700081-17
(inleidend) gedagvaard op basis van de vordering inbewaringstelling. In de zaak met parketnummer 02-700031-17 is voor deze zitting een nieuwe dagvaarding uitgebracht, waarmee het feit in de zaak met parketnummer 02-700081-17 als feit 3 op de dagvaarding is vermeld. Voor de inleidende dagvaarding is geen oproeping uitgegaan.
De verdediging heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verdachte voor het feit met parketnummer 02-700081-17 dubbel is gedagvaard en ten aanzien van de inleidende dagvaarding onjuist is opgeroepen. De officier van justitie moet daarom ten aanzien van dit feit in zijn geheel niet ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft, kort samengevat, aangevoerd dat er in de zaak met parketnummer 02-700081-17 een nadere omschrijving ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering gevorderd had moeten worden. Voor dit feit had verdachte niet opnieuw gedagvaard mogen worden. De nieuwe dagvaarding met parketnummer 02-700031-17 is echter correct betekend. Het was daarom voor de verdachte en de verdediging op voorhand duidelijk welke feiten aan de orde zouden zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte twee keer is gedagvaard voor hetzelfde feit. Gelet op die omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ten aanzien van feit 3 zoals is genoemd in de meest recente dagvaarding met parketnummer 02-700031-17 niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu verdachte hier al voor was gedagvaard. Op de zitting is het onderzoek in de zaken met parketnummer 02-700031-17 (feiten 1 en 2) en parketnummer 02-700081-17 met instemming van de verdediging en de officier van justitie voortgezet en zijn de zaken overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd, waardoor in totaal drie feiten aan de orde zijn.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 02-700031-17
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van drie jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne. Hij baseert zich daarbij op de onderlinge combinatie van de getuigenverklaringen, de tapgesprekken, het telefoonverkeer, de observaties, de opbrengst van de doorzoekingen en de deels bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] . Verder moet het voor verdachte duidelijk zijn geweest dat hij ook verkocht aan Belgische klanten, waardoor hij zich tevens schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Eveneens kan worden bewezen dat verdachte samen met de medeverdachten heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet. Uit het dossier blijkt dat er sprake was van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten met een structuur en een organisatiegraad, met als doel het verkopen van cocaïne. De officier van justitie baseert zich daarbij op de tapgesprekken, het telefoonverkeer, het gezamenlijk gebruik van één dealtelefoon en de verklaringen van de afnemers. Gelet op de verklaringen van de afnemers dient medeverdachte [medeverdachte 4] aangemerkt te worden als leider binnen dit samenwerkingsverband. De feiten 1 en 2 kunnen dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 02-700081-17
Ook voor dit feit kan een bewezenverklaring volgen gelet op de aangetroffen tas met hennep, die later positief is getest op THC, en de bekennende verklaring van verdachte. Er is geen sprake van een vormverzuim ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering nu de controle mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de voorschriften van de Wegenverkeerswet 1994. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] een gripzakje hennep uit zijn broekzak haalde, is er een verdenking ontstaan op grond van de Opiumwet, waardoor ook de doorzoeking van de door verdachte gehuurde auto rechtmatig is geweest. Ten slotte is gebleken dat [medeverdachte 1] van dit feit is vrijgesproken. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd, waardoor verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken dient te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van parketnummer 02-700031-17
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van feit 1 hooguit bewijs voorhanden is voor de handel in harddrugs voor een korte periode rond december 2016. Verder is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde dealen in de periode vóór december 2016. Daar komt bij dat de verklaringen van de afnemers onvoldoende bewijs vormen om tot een bewezenverklaring van een langere periode te komen. Verder wordt ten aanzien van de verklaringen van enkele van de afnemers aangevoerd dat deze niet per definitie onbetrouwbaar zijn, maar wel moet worden meegenomen dat cocaïnegebruik invloed kan hebben op de waarneming en op de herinnering. Voor de ten laste gelegde uitvoer naar België is van belang dat maar enkele afnemers daadwerkelijk in België woonden.
Ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie blijkt uit het dossier dat de verdachten ieder een eigen periode hebben gehandeld. Geen van de afnemers heeft verklaard dat er gelijktijdig contact tussen verdachte en de medeverdachten is geweest. De verdachten lijken ook geen onderling contact gehad te hebben over het handelen. Van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband blijkt dus niet uit het dossier. Ook is er geen sprake van een straf- of beloningssysteem of aansturing van hogerhand. Verzocht wordt om verdachte vrij te spreken van dit feit. Subsidiair wordt verzocht om ook de periode van dit feit te beperken, immers verdachte is pas in de laatste periode in beeld gekomen.
Ten aanzien van parketnummer 02-700081-17
Door de verdediging is primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit. Op het moment van de staande houding was er geen sprake van een concrete en actuele verdenking ten aanzien van verdachte, zoals is vereist voor toepassing van de controlebevoegdheid uit artikel 3 van de Politiewet. Verder lijkt er sprake te zijn geweest van misbruik van bevoegdheden door de politie omdat de verbalisanten de controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet 1994 hebben misbruikt voor het uitoefenen van een opsporingsbevoegdheid, namelijk de doorzoeking van de auto, terwijl daarvoor onvoldoende verdenking bestond. Er is daarom sprake van een onrechtmatige doorzoeking. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op ex artikel 359a Wetboek van Strafvordering en heeft tot gevolg dat uitsluiting moet volgen van de bewijsmiddelen die ten gevolge van dit onrechtmatig handelen zijn verkregen. De bewijsuitsluiting leidt dan tot vrijspraak. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de Opiumwet de grondslag vormde voor de doorzoeking van de auto, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02-700031-17, feit 1
Het opsporingsonderzoek is gestart onder de naam Egersund. Dit betreft een onderzoek naar de handel in verdovende middelen in de omgeving van Hulst. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld, te weten medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met anderen bezighield met criminele activiteiten met betrekking tot de handel in cocaïne. Uit de tapgesprekken en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval
Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte en de medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten, waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruik gemaakt van een nummer eindigend op [nummer] . Dit nummer heeft in die periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon afwisselend werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel verdachte als de medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen van de deallijn cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de in de bijlage opgenomen tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt.
Op de afgesproken plaats verscheen dan één van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. De rechtbank acht de verklaringen van de afnemers en hun herkenning van de verdachten dan ook betrouwbaar, gelet op de omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon, dragen ook de gesprekken gevoerd tussen de verdachten onderling bij aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat [medeverdachte 4] met verdachte en de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat [medeverdachte 4] in nauw contact staat met verdachte en de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Zo blijkt dat toen [medeverdachte 3] in het ziekenhuis was beland, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hier onderling contact over hadden, waarbij [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] meldt dat hij [medeverdachte 3] (en anderen) te veel alleen liet. Daarnaast werd er onder meer gesproken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 2] . Ook moest [medeverdachte 2] zorgen dat de telefoon van [medeverdachte 3] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Voorts volgt uit de gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 3] op maandag 2 januari 2017 te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt [medeverdachte 4] tevens dat de zaken bij verdachte beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat [medeverdachte 4] (potentiële) afnemers doorverwijst naar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 4] had daarnaast een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van verdachte en de medeverdachten. Zo wordt er door [medeverdachte 4] met verdachte gesproken over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 2] op vakantie ging. [medeverdachte 4] instrueert [medeverdachte 2] vervolgens om de sleutel en telefoon aan verdachte af geven, in ieder geval tot [medeverdachte 2] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van [medeverdachte 3] overgenomen is door [medeverdachte 2] . Geconcludeerd kan worden dat door [medeverdachte 4] telkens vervanging werd geregeld om de dealtelefoon te bemannen, waarmee werd gezorgd voor continuïteit in de bedrijfsvoering.
Uit deze gesprekken in onderlinge samenhang bezien volgt dat [medeverdachte 4] een grote en leidende rol heeft gehad in de handel van cocaïne en dat verdachte en de medeverdachten hierbij onmisbaar waren.
Op grond van hetgeen de rechtbank met betrekking tot de samenwerking heeft vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uitvoer cocaïne
Op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de ten laste gelegde periode door verdachte en de medeverdachten cocaïne is geleverd aan afnemers die woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig meer dan een gebruikershoeveelheid aan cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België om de cocaïne aldaar te gebruiken. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Dealperiode
Als pleegperiode stelt de rechtbank vast de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 februari 2017. Dat verdachte niet of maar een korte periode rond december 2016 heeft gedeald acht de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde overwegingen met betrekking tot het medeplegen ongeloofwaardig. De tapgesprekken en de verklaringen van de afnemers bieden bovendien een aanwijzing dat verdachte en de medeverdachten hebben gedeald gedurende een langere periode dan de rechtbank bewezen acht. De rechtbank vindt in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 1 januari 2015 bewezen te verklaren. Hoewel sommige afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van meer dan twee jaar, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende de periode voor 1 januari 2015, om dit voor het bewijs te kunnen bezigen. De rechtbank zal de verdachten van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02-700031-17, feit 2
Criminele organisatie
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in of het aanwezig hebben van harddrugs.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Duurzaamheid en structuur zijn communicerende vaten. Dit wil zeggen dat een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende persoenen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen een organisatie kan zijn, net als een zeer gestructureerde maar relatief kort geleden gevormde groep van personen die het plegen van uiteenlopende misdrijven tot doel hebben.
De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen reeds vastgesteld dat het medeplegen ten aanzien van het dealen in cocaïne bewezen wordt geacht. Dit voor de duur van twee jaar. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De vervolgvraag is of er ook sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarvoor zijn redengevend de tapgesprekken en observaties. Er is gedurende een periode van vier maanden getapt en in die periode hebben ook observaties plaatsgevonden. Weliswaar kan uit deze tapgesprekken en observaties worden afgeleid dat [medeverdachte 4] een instruerende rol had en zorgde voor continuïteit in de bedrijfsvoering, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband. Ook uit de rest van het dossier volgen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Ten aanzien van parketnummer 02-700081-17
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 7 april 2017 een melding krijgen van een ANPR-hit op de auto die door de verdachte werd bestuurd. Zij zijn de auto gevolgd en hebben aan verdachte een stopteken gegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij aan verdachte hebben meegedeeld dat zij een verkeerscontrole wilden uitvoeren. Vervolgens heeft een verkeerscontrole plaatsgevonden. Daarbij hebben de verbalisanten verdachte verzocht om inzage in zijn rij- en kentekenbewijs. Ook is het chassisnummer van de auto gecontroleerd.
Uit het voorgaande volgt dat de verbalisanten deze controlebevoegdheid hebben uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften. Uit vaste jurisprudentie volgt dat zolang de uitoefening van deze controlebevoegdheid mede verband houdt met de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften, deze in beginsel rechtmatig is. Verder geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij de aanwending van die controlebevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
Niet is gebleken dat deze controlebevoegdheid uitsluitend is aangewend ten behoeve van opsporingsactiviteiten, zodat geen sprake is van misbruik van bevoegdheden. Naar het oordeel van de rechtbank is de controlebevoegdheid, nu deze mede is uitgeoefend met voornoemd doel, daarom rechtmatig geschied.
Vervolgens is door de verbalisanten gevraagd of verdachte en de bijrijder, medeverdachte [medeverdachte 1] , nog verboden spullen bij zich hadden, zoals drugs, wapens of grote geldbedragen. [medeverdachte 1] haalde daarop een gripzakje met daarin hennep uit zijn broekzak. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn daarna uit het voertuig gehaald en de auto is doorzocht. De bevoegdheid om het voertuig te doorzoeken was door het aangetroffen gripzakje met hennep op grond van artikel 9 van de Opiumwet gegeven. Bij de doorzoeking van de auto is vervolgens in de kofferbak een tas met vier kilo hennep aangetroffen. Hierop zijn verdachte en [medeverdachte 1] aangehouden.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat de doorzoeking van de auto rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Indien de rechtbank een vormverzuim niet aanwezig acht, heeft de verdediging zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat ook deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat dit feit tezamen en in vereniging is gepleegd, te meer nu [medeverdachte 1] voor dit feit is vrijgesproken. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02-700031-17
op tijdstippen in de periode van
1 januari 2015
tot en met 7 februari 2017 te Hulst,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
telkens buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, immers heeft verdachte en zijn
mededaders opzettelijk cocaïne verkocht aan personen met de
Belgische nationaliteit en woonachtig in België,
en telkens heeft verkocht en
afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
(dealers) hoeveelheden cocaïne, in elk geval hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer 02-700081-17:
op 7 april 2017 in de gemeente Schouwen-Duiveland en in de
gemeente Middelburg en in de gemeente Borsele,
opzettelijk heeft vervoerd,
een hoeveelheid van ongeveer 4 kilo, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 35 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij zijn eis heeft de officier van justitie in strafmatigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het tijdsverloop en overschrijding van de redelijke termijn. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht meermalen van toepassing is. De verdediging verzoekt te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel met een voorwaardelijk strafdeel. Ook is verdachte in staat een taakstraf uit te voeren. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een langere duur dan het voorarrest zal veel nadelige gevolgen voor verdachte hebben.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar samen met anderen gehandeld in cocaïne en zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne naar België. Alhoewel verdachte een beperktere rol heeft gehad dan medeverdachte [medeverdachte 4] , heeft hij hieraan wel een wezenlijke en onmisbare bijdrage geleverd. De rechtbank zal daarbij ten nadele van verdachte als strafverzwarende omstandigheden de frequentie en intensiteit van het dealen en het medeplegen meewegen.
Cocaïne is over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het grootschalig dealen in de regio Hulst en gebruik van harddrugs in de regio Hulst en België en is daarmee ook verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Door te handelen in de grensstreek wordt tevens de internationale handel in stand gehouden.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan het vervoeren van vier kilo hennep, hetgeen de rechtbank in strafverzwarende zin meeneemt bij het bepalen van de strafmaat. De hennep zal bestemd zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. Ook de verspreiding van hennep en de handel hierin gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit.
Met het plegen van deze feiten heeft verdachte uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Strafblad
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu verdachte na 2017 meerdere malen voor met name vermogensdelicten is veroordeeld. Dit heeft de strafoplegging niet beïnvloed.
LOVS-oriëntatiepunten
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het dealen van harddrugs. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaat ten aanzien van handel in cocaïne uit van een alleen opererende dader die met enige regelmaat vanuit een pand en/of op straat in harddrugs handelt. In deze zaak is echter sprake van meerdere daders die samen gedurende een lange periode structureel in cocaïne handelde. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een hogere straf op te leggen dan als uitganspunt in de oriëntatiepunten is geformuleerd.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Gelet op het dossier en hetgeen de verdediging en de officier van justitie naar voren hebben gebracht, stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn in totaal met 25 maanden overschreden is. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op het vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, noodzakelijk is. Echter, rekening houdend met de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf met vier maanden matigen, tot een gevangenisstraf voor de duur 20 maanden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die tijdens de zitting naar voren zijn gebracht, ziet de rechtbank geen reden om hier anders over te oordelen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarvoor alleen een gevangenisstraf passend is. De straf dient ter normbevestiging, vergelding en preventie, zowel naar verdachte toe als richting de samenleving. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf, te weten vier maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen (de verdovende middelen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl die voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel dat de goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen goed (te weten het geldbedrag van
€ 785,00) zal verbeurd worden verklaard. Het geldbedrag is een voorwerp dat geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten is verkregen.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerp (autosleutel) aan de rechthebbende, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder parketnummer 02-700031-17 tenlastegelegde feit 3;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het met parketnummer 02-700031-17 onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02-700031-17
feit 1: het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Parketnummer 02-700081-17
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
de verdovende middelen, te weten één bolletje (G1703770: hasjiesj) en 4 kilogram hennep (G1703747: 2 gesealde zakken à 2 kilogram per zak);
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
een geldbedrag van € 785,00 (G1703776: 15x50, 1x20,1x10,1x5);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een autosleutel (G1703745: met daarin [kenteken] );
Voorlopige hechtenis
-heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer
02-700081-17.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. E.F. Bethlehem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2021.
Mr. Nomes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.