4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 02-700031-17, feit 1
Het opsporingsonderzoek is gestart onder de naam Egersund. Dit betreft een onderzoek naar de handel in verdovende middelen in de omgeving van Hulst. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld, te weten medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
De rechtbank stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte zich samen met anderen bezighield met criminele activiteiten met betrekking tot de handel in cocaïne. Uit de tapgesprekken en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
Medeplegen
Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten vereist, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval
Uit de tapgesprekken, observaties en de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte en de medeverdachten een zogeheten dealtelefoon gebruikten, waarbij om de zoveel tijd van telefoonnummer werd gewisseld. Laatstelijk werd gebruik gemaakt van een nummer eindigend op [nummer] . Dit nummer heeft in die periode veel kortdurende contacten gehad met nummers die toebehoorden aan de afnemers. De afnemers konden contact leggen de dealtelefoon, een bestelling plaatsen en een afspraak maken voor een ontmoeting op bepaalde plekken in Hulst en omstreken. De samenwerking tussen verdachten vond plaats in een wisselend verband, waarbij de dealtelefoon afwisselend werd gebruikt. Door de afnemers worden zowel verdachte als de medeverdachten aangewezen als de dealers door wie aan hen na het bellen van de deallijn cocaïne werd verkocht. Het was daarbij voor de afnemers van tevoren niet altijd duidelijk wie van de verdachten zij aan de lijn hadden. Dit kon bij elke bestelling weer een andere verdachte zijn. Wie van de verdachten na de bestelling de drugs vervolgens zou komen afleveren was ook niet duidelijk. Door afnemers is verklaard dat dit regelmatig niet de verdachte was die ze aan de lijn hadden. Dit beeld wordt bevestigd in de in de bijlage opgenomen tapgesprekken, waaruit onder meer een wisselend gebruik van de dealtelefoon blijkt.
Op de afgesproken plaats verscheen dan één van de verdachten en soms meerdere verdachten samen, waarna de overdracht van de cocaïne plaatsvond. Bij de observaties op 8 december 2016 en op 19 januari 2017 zijn ook korte ontmoetingen tussen [medeverdachte 2] en enkele afnemers, nadat zij contact hebben gehad met de dealtelefoon, waargenomen.
Gelet op de verklaringen van de afnemers stelt de rechtbank vast dat zij regelmatig van de verdachten afnamen en uit de gegevens van de dealtelefoon blijkt dat tussen de verdachten en meerdere afnemers veelvuldig contact is geweest, in sommige gevallen wel meer dan honderd keer in de twee maanden dat de dealtelefoon werd getapt. De rechtbank acht de verklaringen van de afnemers en hun herkenning van de verdachten dan ook betrouwbaar, gelet op de omvang en de frequentie van hun contacten met de verdachten. Verder komen details waar zij over verklaren en het beeld dat hieruit volgt overeen met de overige bewijsmiddelen.
Naast gesprekken die zijn gevoerd via de dealtelefoon, dragen ook de gesprekken gevoerd tussen de verdachten onderling bij aan het bewijs dat er in een nauwe samenwerking werd gehandeld. Uit die gesprekken volgt onder meer dat [medeverdachte 4] met verdachte en de medeverdachten zaken besprak die zagen op het dealen in cocaïne. Verder komt naar voren dat [medeverdachte 4] in nauw contact staat met verdachte en de medeverdachten over de bedrijfsvoering. Zo blijkt dat toen [medeverdachte 3] in het ziekenhuis was beland, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hier onderling contact over hadden, waarbij [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 2] meldt dat hij [medeverdachte 3] (en anderen) te veel alleen liet. Daarnaast werd er onder meer gesproken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] over het regelen van telefoons en simkaarten voor [medeverdachte 2] . Ook moest [medeverdachte 2] zorgen dat de telefoon van [medeverdachte 3] , die vermoedelijk bij de politie lag, werd teruggehaald. Voorts volgt uit de gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 3] op maandag 2 januari 2017 te weinig afnemers zou hebben geholpen. Hierbij meldt [medeverdachte 4] tevens dat de zaken bij verdachte beter verliepen. Ten slotte volgt uit meerdere gesprekken dat [medeverdachte 4] (potentiële) afnemers doorverwijst naar de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 4] had daarnaast een aansturende rol in het regelen van vervanging bij afwezigheid van verdachte en de medeverdachten. Zo wordt er door [medeverdachte 4] met verdachte gesproken over het overnemen van de dealtelefoon op het moment dat [medeverdachte 2] op vakantie ging. [medeverdachte 4] instrueert [medeverdachte 2] vervolgens om de sleutel en telefoon aan verdachte af geven, in ieder geval tot [medeverdachte 2] weer terug is. Later blijkt dat de dealtelefoon bij afwezigheid van [medeverdachte 3] overgenomen is door [medeverdachte 2] . Geconcludeerd kan worden dat door [medeverdachte 4] telkens vervanging werd geregeld om de dealtelefoon te bemannen, waarmee werd gezorgd voor continuïteit in de bedrijfsvoering.
Uit deze gesprekken in onderlinge samenhang bezien volgt dat [medeverdachte 4] een grote en leidende rol heeft gehad in de handel van cocaïne en dat verdachte en de medeverdachten hierbij onmisbaar waren.
Op grond van hetgeen de rechtbank met betrekking tot de samenwerking heeft vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Uitvoer cocaïne
Op grond van de in de bewijsbijlage genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat er op tijdstippen in de ten laste gelegde periode door verdachte en de medeverdachten cocaïne is geleverd aan afnemers die woonachtig waren te België. De ontmoetingen vonden weliswaar vaak plaats in Hulst en omstreken, maar uit de gesprekken blijkt dat zij doorgaans speciaal uit België naar Nederland kwamen om cocaïne te kopen. Er werd door de Belgische afnemers gebruik gemaakt van een Belgisch telefoonnummer en er kwamen Belgische afnemers naar de ontmoetingsplek met een auto met een Belgisch kenteken. Door in de grensstreek regelmatig meer dan een gebruikershoeveelheid aan cocaïne te verkopen aan afnemers met een Belgisch telefoonnummer en een Belgisch kenteken, bestond er een aanmerkelijke kans dat de afnemers in België woonachtig waren en terug zouden gaan naar België om de cocaïne aldaar te gebruiken. Door onder deze omstandigheden aan deze personen cocaïne te verkopen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een bijdrage leverde aan de verlengde uitvoer van cocaïne. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne.
Dealperiode
Als pleegperiode stelt de rechtbank vast de periode van 1 januari 2015 tot en met 7 februari 2017. Dat verdachte niet of maar een korte periode rond december 2016 heeft gedeald acht de rechtbank op grond van de hiervoor aangehaalde overwegingen met betrekking tot het medeplegen ongeloofwaardig. De tapgesprekken en de verklaringen van de afnemers bieden bovendien een aanwijzing dat verdachte en de medeverdachten hebben gedeald gedurende een langere periode dan de rechtbank bewezen acht. De rechtbank vindt in het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 1 januari 2015 bewezen te verklaren. Hoewel sommige afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van meer dan twee jaar, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende de periode voor 1 januari 2015, om dit voor het bewijs te kunnen bezigen. De rechtbank zal de verdachten van dit deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Parketnummer 02-700031-17, feit 2
Criminele organisatie
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die bestond uit de in de tenlastelegging genoemde medeverdachten en die tot oogmerk had het plegen van – kort gezegd – het handelen in of het aanwezig hebben van harddrugs.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 11b van de Opiumwet dient er sprake te zijn van deelname aan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één andere persoon, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Duurzaamheid en structuur zijn communicerende vaten. Dit wil zeggen dat een los verband van reeds lang met elkaar samenwerkende persoenen die telkens hetzelfde type misdrijven plegen een organisatie kan zijn, net als een zeer gestructureerde maar relatief kort geleden gevormde groep van personen die het plegen van uiteenlopende misdrijven tot doel hebben.
De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen reeds vastgesteld dat het medeplegen ten aanzien van het dealen in cocaïne bewezen wordt geacht. Dit voor de duur van twee jaar. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De vervolgvraag is of er ook sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarvoor zijn redengevend de tapgesprekken en observaties. Er is gedurende een periode van vier maanden getapt en in die periode hebben ook observaties plaatsgevonden. Weliswaar kan uit deze tapgesprekken en observaties worden afgeleid dat [medeverdachte 4] een instruerende rol had en zorgde voor continuïteit in de bedrijfsvoering, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van een gestructureerd samenwerkingsverband. Ook uit de rest van het dossier volgen hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Ten aanzien van parketnummer 02-700081-17
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 7 april 2017 een melding krijgen van een ANPR-hit op de auto die door de verdachte werd bestuurd. Zij zijn de auto gevolgd en hebben aan verdachte een stopteken gegeven. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij aan verdachte hebben meegedeeld dat zij een verkeerscontrole wilden uitvoeren. Vervolgens heeft een verkeerscontrole plaatsgevonden. Daarbij hebben de verbalisanten verdachte verzocht om inzage in zijn rij- en kentekenbewijs. Ook is het chassisnummer van de auto gecontroleerd.
Uit het voorgaande volgt dat de verbalisanten deze controlebevoegdheid hebben uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften. Uit vaste jurisprudentie volgt dat zolang de uitoefening van deze controlebevoegdheid mede verband houdt met de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde voorschriften, deze in beginsel rechtmatig is. Verder geldt dat het bestaan van een redelijk vermoeden dat iemand zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit niet in de weg staat aan het uitoefenen van deze controlebevoegdheden door opsporingsambtenaren, mits bij de aanwending van die controlebevoegdheden tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht worden genomen.
Niet is gebleken dat deze controlebevoegdheid uitsluitend is aangewend ten behoeve van opsporingsactiviteiten, zodat geen sprake is van misbruik van bevoegdheden. Naar het oordeel van de rechtbank is de controlebevoegdheid, nu deze mede is uitgeoefend met voornoemd doel, daarom rechtmatig geschied.
Vervolgens is door de verbalisanten gevraagd of verdachte en de bijrijder, medeverdachte [medeverdachte 1] , nog verboden spullen bij zich hadden, zoals drugs, wapens of grote geldbedragen. [medeverdachte 1] haalde daarop een gripzakje met daarin hennep uit zijn broekzak. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn daarna uit het voertuig gehaald en de auto is doorzocht. De bevoegdheid om het voertuig te doorzoeken was door het aangetroffen gripzakje met hennep op grond van artikel 9 van de Opiumwet gegeven. Bij de doorzoeking van de auto is vervolgens in de kofferbak een tas met vier kilo hennep aangetroffen. Hierop zijn verdachte en [medeverdachte 1] aangehouden.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat de doorzoeking van de auto rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
Indien de rechtbank een vormverzuim niet aanwezig acht, heeft de verdediging zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. De bewezenverklaring volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier die zijn genoemd in bijlage II, zodat ook deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat op basis waarvan kan worden vastgesteld dat dit feit tezamen en in vereniging is gepleegd, te meer nu [medeverdachte 1] voor dit feit is vrijgesproken. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.