ECLI:NL:RBZWB:2021:5122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
02-231446-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op tankstation met afpersing en diefstal door minderjarige

Op 12 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die op 5 september 2020 een gewapende overval heeft gepleegd op een tankstation in Middelburg. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 28 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waaronder de bedreiging met een mes en de diefstal van geld en tabakswaren. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een werkstraf van 120 uur en een jeugddetentie van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een jeugddetentie op van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen periode. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder de verplichting om mee te werken aan een behandeltraject en toezicht door de jeugdreclassering.

De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-231446-20
vonnis van de meervoudige kamer van 12 oktober 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004
verblijvende bij het [adres]
raadsman mr. M.J.F. Zoeteweij, advocaat te Vlissingen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 september 2020 te Middelburg een gewapende overval heeft gepleegd op [naam 1] ’.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen - waaronder de bekennende verklaring van verdachte dat hij de overval heeft gepleegd en daarbij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer - de feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 5 september 2020 te Middelburg, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een hoeveelheid tabakswaren, toebehorende aan [naam 1]
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een mes in de hand in de richting van die [benadeelde partij] is gelopen en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij] ;
2
op 5 september 2020 te Middelburg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een hoeveelheid tabakswaren, toebehorende aan [naam 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een mes in de hand in de richting van die [benadeelde partij] is gelopen en stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van die [benadeelde partij] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uur en een jeugddetentie van zes maanden met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met daarin gekoppeld de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de op te leggen bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft gezeten. Zij is van mening dat daarnaast oplegging van een werkstraf - een jaar na de feiten - geen toegevoegde waarde meer heeft. Verdachte heeft in het civiele kader een jaar gesloten geplaatst gezeten. Voor zijn gevoel is hij daardoor al afgestraft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op vijftienjarige leeftijd een ernstig strafbaar feit gepleegd, te weten een overval op een tankstation. Hierbij heeft hij de aanwezige medewerkster bedreigd met een broodmes en zijn er tabakswaren en een geldbedrag weggenomen. Het zien van het mes moet het slachtoffer vreselijk bang hebben gemaakt. Verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de eigendommen van een ander. Hij heeft bij het plegen van dit feit kennelijk alleen aan zijn eigen (financiële) behoefte gedacht en er niet over nagedacht dat hij daarmee het slachtoffer leed en schade zou kunnen toebrengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten doorgaans nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich meebrengen. Ook in het algemeen maakt dit soort feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en versterkt en bevestigt het de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, relatief makkelijk heeft besloten tot het plegen van zo’n ernstig feit. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan. Blijkens zijn verklaring heeft hij het mes gekocht om de overval te plegen. Uit de over verdachte uitgebrachte rapporten komt naar voren dat verdachte door derden onder druk zou zijn gezet om deze overval te plegen, maar daar heeft hij zich verder niet over willen uitlaten.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 13 augustus 2021, waaruit blijkt dat hij eerder transacties heeft gekregen voor vermogensdelicten.
Gezondheidszorgpsycholoog drs. [naam 2] heeft op 6 december 2020 een rapport over verdachte opgemaakt. De rechtbank noemt hieruit een paar onderdelen die bij haar beslissing een rol hebben gespeeld. Bij verdachte is sprake van een oppositioneel opstandige en normoverschrijdende gedragsstoornis. Hieraan ten grondslag liggen hechtings- en identiteitsproblemen en ouder-kind relatieproblemen. Verdachte laat een zelfbepalende houding zien, heeft moeite met regels en gezag en zijn gewetensontwikkeling is gebrekkig. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en is daarop van invloed geweest. Verdachte is echter in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien. Hij wordt voldoende in staat geacht zijn wil conform dit besef te bepalen. Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, wordt geadviseerd om dit volledig aan hem toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met die conclusie en maakt die tot de hare.
De psycholoog concludeert dat de kans op herhaling als matig tot hoog wordt ingeschat indien verdachte niet behandeld wordt. Hij is op dit moment sterk afhankelijk van een omgeving waarin hij structuur en een adequate begrenzing ervaart. Het is van belang dat hij effectieve copingvaardigheden in probleemsituaties ontwikkelt en gemotiveerd raakt voor behandeling. Geadviseerd wordt om, om de kans op recidive te voorkomen en om zijn ontwikkeling in gunstige zin te bevorderen, de jeugdreclasseringsbegeleiding voort te zetten. Verder wordt als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke straf geadviseerd de verplichting om mee te werken aan een (individueel) behandeltraject zodat hij leert omgaan met zijn emoties en zijn opstandige en normoverschrijdende gedragingen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 22 september 2021. De Raad maakt zich zorgen over de morele ontwikkeling van verdachte. Het versterken van zijn inzicht en vaardigheden kan een bijdrage leveren aan het voorkomen van herhaling. Verdachte verblijft sinds 30 september 2020 binnen een instelling voor gesloten jeugdhulp van Via Almata. In eerste instantie was hij niet gemotiveerd om mee te werken, maar sinds januari 2021 is er een gedragsverandering bij verdachte te zien. Hij is gemotiveerd en werkt mee aan de voor hem noodzakelijk behandeling en therapie. Eind september zal hij doorstromen naar een fasehuis van Via Almata. De hulpverlening zal zich gaan richten op het vergroten van zijn zelfstandigheid. Het is van groot belang de huidige positieve ontwikkeling vast te houden.
Een leerstraf gericht op het vergroten van vaardigheden en/of agressieregulatie is overwogen maar is niet geïndiceerd omdat binnen het kader van de door Via Almata ingezette therapie en behandeling hierop reeds wordt ingezet. Geadviseerd wordt om aan verdachte bij een bewezenverklaring een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De focus moet liggen op de inzet van gedwongen hulpverlening, het waarborgen van de voortgang daarvan en, indien noodzakelijk, het bijsturen van deze hulpverlening. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals opgenomen in het adviesrapport van de Raad met een proeftijd van twee jaar. De Raad adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting heeft de raadsvertegenwoordigster het advies gehandhaafd. Zij heeft benadrukt dat het van belang is dat verdachte zal blijven meewerken aan de behandeling en therapie en dat hij daarnaast scholing en een zinvolle dagbesteding heeft.
Namens de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland heeft de jeugdreclasseerder tijdens de zitting naar voren gebracht dat verdachte zich sinds half januari 2021 positief heeft ontwikkeld. Hij werkt mee en houdt zich aan de afspraken. Dit heeft er in geresulteerd dat hij vrijdag is uitgestroomd naar een FaseHuis in Roosendaal in afwachting van de overplaatsing naar het FaseHuis in Middelburg. Verdachte staat open voor feedback. Hij kan goed verwoorden hoe hij in een situatie staat, maar denkt ook na over visies van anderen. Dat is een goede vaardigheid die hij inmiddels heeft verworven. De jeugdreclasseerder kan zich vinden in het advies van de Raad.
Conclusies van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen periode heeft doorgemaakt. Hij heeft gedurende een jaar in het kader van een civielrechtelijk maatregel in een gesloten instelling verbleven. Recent is hij doorgestroomd naar een FaseHuis van Via Almata.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en in verband met een juiste normhandhaving, niet anders kan worden gereageerd dan met een jeugddetentie. Zij acht op grond van het voorgaande een jeugddetentie van 197 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden en zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdinrichting, nu hij het onvoorwaardelijk deel reeds in voorarrest heeft uitgezeten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de Raad geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd, om de positieve ontwikkeling van verdachte te borgen. Behandeling en begeleiding van verdachte zijn, gelet op de adviezen van de deskundigen, nog steeds nodig voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Dit kan in het civielrechtelijk kader worden gerealiseerd. Verdachte lijkt mee te werken aan het voor hem voorziene traject. De rechtbank heeft echter nog wel haar twijfels bij de intrinsieke motivatie voor behandeling bij verdachte en of hij deze kan blijven opbrengen, nu hij daar ter terechtzitting weinig van heeft laten zien. Zij hoopt dat de voorwaardelijke straf en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden verdachte extra motiveren om de behandeling en begeleiding voort te zetten, maar ook dat het hem helpt om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur opleggen. Zij vindt het belangrijk dat verdachte door het verrichten van een werkstraf de directe gevolgen ondervindt van zijn strafbare gedragingen. De rechtbank ziet aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd, omdat zij het belangrijk vindt dat verdachte zich kan gaan richten op zijn scholing en behandeling.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de over verdachte uitgebrachte rapportages en wat ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 2.030,00 wegens materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd nu er geen stukken zijn overgelegd. Hij verzoekt de rechtbank, in navolging van de officier van justitie, een schatting van de schade te maken.
De rechtbank is van oordeel dat concrete feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Zij overweegt daartoe als volgt.
De gevorderde schade bestaat uit inkomensverlies die de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten stelt te hebben geleden dan wel verwacht te lijden. Uit de toelichting in de vordering begrijpt de rechtbank dat de benadeelde partij door psychische klachten als gevolg van de overval arbeidsongeschikt zou zijn tot zij de pensioengerechtigde leeftijd op 7 mei 2022 bereikt. Ter onderbouwing van de schade heeft zij drie salarisstroken overgelegd (namelijk: een salarisstrook van september 2020, januari 2021 en maart 2021). Uit deze salarisstroken blijkt dat de werkgever van de benadeelde partij tot 1 maart 2021 iedere maand haar nettosalaris heeft uitbetaald. Per 1 maart 2021 is het salaris naar beneden aangepast. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten een periode niet heeft kunnen werken. Zij is echter van oordeel dat voor wat betreft het inkomensverlies vanaf maart 2021 en de mogelijke toekomstige inkomstenderving deze op dit moment onvoldoende duidelijk zijn. Zo is bijvoorbeeld geen verklaring van een (bedrijfs-)arts overgelegd waardoor onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van het bewezenverklaarde. Ook ontbreekt informatie over de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de duur daarvan, evenals een onderbouwing vanuit bijvoorbeeld de werkgever over de gevolgen van de gestelde arbeidsongeschiktheid voor de salarisbetaling.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en het toelaten van nader onderzoek en bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de bromfiets niet aan verdachte toebehoort, maar dat degene aan wie deze toebehoort redelijkerwijs met het gebruik in verband met een strafbaar feit had kunnen vermoeden.
Gebleken is dat het broodmes aan verdachte toebehoort. Het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2:eendaadse samenloop van
afpersing, en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 197 (honderdzevenennegentig) dagen, waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds in voorarrest heeft doorgebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, moet meewerken aan de voor hem noodzakelijk geachte therapie, behandeling en begeleiding, ook als dat inhoudt het meewerken aan behandeling en begeleiding gericht op emotieregulatie, het vergroten van zijn inlevingsvermogen en het vergroten van zijn sociale vaardigheden;
* dat verdachte moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing en een zinvolle vrijetijdsbesteding met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een bromfiets, merk Peugeot, kleur zwart (G2051067), en een broodmes (G2239609);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R.R. Warmerdam en mr. G.E. van der Pols, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 oktober 2021.
Mr. Warmerdam en Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.