ECLI:NL:RBZWB:2021:5115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3675VV en 21_3676VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting garageboxen wegens hennepteelt

Op 11 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar en verhuurder van garageboxen, bezwaar maakte tegen besluiten van de burgemeester van Tilburg. Deze besluiten, genomen op 11 augustus 2021, verplichtten verzoeker om de garageboxen te sluiten voor een periode van zes maanden, omdat in de boxen voorwerpen en stoffen waren aangetroffen die bestemd waren voor hennepteelt en -handel, in strijd met artikel 11a van de Opiumwet. Verzoeker stelde dat de sluiting zou leiden tot aanzienlijke financiële schade, aangezien hij afhankelijk is van de huurinkomsten van de garageboxen. Hij voerde aan dat hij gepensioneerd is en dat de sluiting zijn inkomsten zou verminderen.

De voorzieningenrechter overwoog dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er moest sprake zijn van een dreigende financiële noodsituatie, wat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt. De rechter merkte op dat verzoeker huurinkomsten genereert uit meerdere bronnen, waaronder de verhuur van 15 garageboxen en andere panden, en dat het mislopen van de huur van twee garageboxen niet substantieel zou zijn voor zijn totale inkomen.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen evident onrechtmatige besluiten waren, aangezien verzoeker niet had betwist dat in de garageboxen verboden voorwerpen waren aangetroffen. De rechter concludeerde dat verzoeker de uitkomst van de hoofdzaak kon afwachten en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3675 OPIUMW VV en 21/3676 OPIUMW VV

uitspraak van 11 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[Naam verzoeker] , te [Woonplaats] , verzoeker

en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de afzonderlijke besluiten van verweerder van 11 augustus 2021 (bestreden besluiten), waarbij hij is gelast om met ingang van 31 augustus 2021 de garageboxen aan de [Adres] en [Adres] te [Woonplaats] (hierna: de garageboxen) voor de duur van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Tijdens een controle op 30 april 2021 heeft de politie Zeeland-West-Brabant in de garageboxen voorwerpen en stoffen aangetroffen die bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en/of -handel als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. Dit heeft geleid tot de bestreden besluiten waarbij verzoeker is gelast de garageboxen voor de duur van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Verzoeker is eigenaar en verhuurder van de garageboxen. Hij heeft de spoedeisendheid van zijn verzoek onderbouwd met de stelling dat sluiting voor de duur van zes maanden tot gevolg heeft dat hij met een schadepost zal worden opgezadeld. Sluiting van de garageboxen betekent minder huurinkomsten, aldus verzoeker. In dat verband heeft hij aangevoerd dat hij gepensioneerd is en voor een belangrijk deel van zijn inkomsten afhankelijk is van deze huurinkomsten.
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak een financieel belang op zichzelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoeker heeft gesteld dat hij voor een belangrijk deel van zijn inkomsten afhankelijk is van de huurinkomsten, maar hij heeft niet gesteld dat hij in een financiële noodsituatie dreigt te geraken ten gevolge van de sluiting. De voorzieningenrechter acht ook niet aannemelijk dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal geraken omdat hij huurinkomsten genereert uit de verhuur van 15 garageboxen, de verhuur van kamers in de panden [Adres] en [Adres] te [Woonplaats] en de verhuur van een loods aan de [Adres] te [Woonplaats] . Deze huurinkomsten bedragen volgens hem op jaarbasis € 72.000,-- en het mislopen van de huurinkomsten van twee garageboxen is geen substantieel onderdeel van zijn totale huurinkomsten.
De stelling van verzoeker dat een uiteindelijke afwijzing hem ten onrechte extra psychische schade zal toebrengen is evenmin voldoende grondslag om een spoedeisend belang aan te nemen.
4.2
Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en de bestreden besluiten in de hoofdzaak in stand zullen blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van evident onrechtmatige besluiten. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
Verzoeker heeft niet betwist dat in de beide garageboxen voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die bestemd zijn voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en/of -handel.
De stelling dat geen harddrugs zijn aangetroffen en dat ook geen sprake is geweest van daadwerkelijke hennepteelt gaat voorbij aan het feit dat artikel 11a van de Opiumwet specifiek betrekking heeft op het strafbaar zijn van het voorhanden hebben van de aangetroffen voorwerpen en stoffen omdat daarmee hennepteelt opgezet kan worden. De vraag in hoeverre verzoeker als verhuurder van de aanwezigheid van de voorwerpen en stoffen een verwijt kan worden gemaakt en de vraag of sluiting noodzakelijk is, kunnen in bezwaar nader aan de orde komen.
5. Het vorenstaande betekent dat verzoeker de uitkomst van de hoofdzaak kan afwachten. De voorzieningenrechter zal daarom de verzoeken van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen. Gegeven dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 11 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier G.M.J. Kok, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.