Op 28 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. van der Heijden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Breda. Deze uitspraak volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank op 24 augustus 2021, waarin een onjuistheid was vastgesteld in het dictum met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft besloten deze onjuistheid te herstellen.
In de herstelde uitspraak heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.816,-. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende punten: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. De waarde per punt is respectievelijk € 534,- en € 748,-, met een wegingsfactor van 1. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak voor het overige ongewijzigd gelaten.
De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.