In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Steenbergen. De heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 242.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar het bezwaar werd op 22 juli 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zitting vond plaats op 1 september 2021, waarbij de belanghebbende aanwezig was met zijn partner, terwijl de heffingsambtenaar niet verscheen. De rechtbank constateerde dat een verdagingverzoek van de heffingsambtenaar verloren was gegaan, maar oordeelde dat de heffingsambtenaar er vanuit moest gaan dat de behandeling van de zaak doorgang vond. De rechtbank beoordeelde de WOZ-waarde aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning werd vastgesteld op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De belanghebbende had geen alternatieve waarde bepleit en de rechtbank oordeelde dat de door de heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingsobjecten geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en merkte op dat klachten van de belanghebbende over het maken van een foto van zijn woning niet relevant waren voor deze procedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.