ECLI:NL:RBZWB:2021:5063

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
02-820643-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot vervaardigen van amfetamine en deelname aan criminele organisatie

Op 7 oktober 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot het vervaardigen van amfetamine, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een loods had ingericht voor de productie van amfetamine en dat hij betrokken was bij de vervaardiging van BMK, een precursor voor amfetamine. De rechtbank achtte het medeplegen van de poging tot vervaardiging van amfetamine bewezen, evenals de deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op het vervaardigen en verkopen van amfetamine. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 404 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank overwoog dat de productie van harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid en dat de verdachte zich had laten leiden door financieel gewin. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de positieve veranderingen in het leven van de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-820643-17
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2021
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 september 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Aan verdachte is, kort en feitelijk weergegeven, ten laste gelegd:
  • feit 1 primair: het medeplegen van een poging tot de productie van amfetamine, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben daarvan;
  • feit 1 subsidiair: het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs;
  • feit 2: het deelnemen aan een criminele organisatie;
  • feit 3: het als marktdeelnemer medeplegen van het opzettelijk, zonder vergunning, in het bezit zijn of in de handel brengen van BMK, APAAN, zwavelzuur en zoutzuur;
  • feit 4: het medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie;
  • feit 5: (het medeplegen van) het voorhanden hebben van wapens.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5. Feit 1 primair, het medeplegen van een poging tot het produceren van amfetamine, kan worden bewezen aan de hand van de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 3] als getuige ter zitting heeft afgelegd, de observaties, de doorzoekingen, hetgeen er bij [naam 1] is aangetroffen, de NFI-rapporten, de DNA-matches van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met aangetroffen maskers, het Belgische onderzoek en het LFO-onderzoek. Daaruit blijkt dat de verdachten in de loods zijn geweest, daar de ten laste gelegde materialen zijn aangetroffen, BMK is vervaardigd en dat het vanaf begin af aan de bedoeling is geweest amfetamine te produceren. De verdachten hadden min of meer dezelfde rollen die onderling uitwisselbaar waren. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het oogmerk voor de productie van synthetische drugs duidelijk is geworden, er sprake was van langdurigheid en gestructureerdheid en iedereen eraan heeft deelgenomen. Voor ‘deelname’ kan worden verwezen naar de bewijsmiddelen van ‘medeplegen’. Voor wat betreft feit 3 is er sprake van samenloop en acht de officier van justitie slechts ‘BMK’ bewijsbaar. Feiten 4 en 5, voor wat betreft de in de loods aangetroffen wapens en munitie, kunnen worden bewezen, omdat alle verdachten deze voorhanden hebben gehad. De wapens en munitie lagen voor het grijpen en iedereen wist ervan. Feiten 4 en 5, ten aanzien van hetgeen er in Haarlem is aangetroffen, kunnen worden bewezen, omdat verdachte deze feiten heeft bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Het onder 1 primair ten laste gelegde kan niet worden bewezen, omdat het slechts twee keer aanwezig zijn bij de loods onvoldoende is voor medeplegen. Uit het dossier blijkt niet van een onderlinge taakverdeling of welke rol verdachte zou hebben gehad. Ook het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan niet worden bewezen. Verdachte heeft namelijk geen transportmiddel gehuurd of geleend. Daarnaast heeft hij ook geen loods gehuurd en weet hij niets af van deze huur. Hij heeft zich nimmer verdiept in het opzetten van een drugslab. Hij heeft zich ook niet beziggehouden met het verzamelen van materialen voor het opzetten van een drugslab, heeft geen enkele rol gespeeld in het binnenhalen van spullen vanuit België naar Nederland en heeft geen chemicaliën onder zich gehad. De in Grijpskerke aangetroffen vuurwapens heeft hij niet gezien. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de telefoongesprekken en locatiebepalingen niet duiden op betrokkenheid van verdachte. Hij is slechts een- of tweemaal in de loods geweest voor het opknappen van de loods en om aan auto’s te sleutelen. Het in de telefoon van verdachte aangetroffen document ‘Conversion of APAAN into BMK’ betreft geen handleiding. De belastende verklaring van [medeverdachte 1] wordt niet ondersteund door anderen. Het DNA op een mondkapje kan worden verklaard doordat verdachte tijdens het sleutelen aan de auto een mondkapje droeg. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Verdachte is niet betrokken geweest bij enig strafbaar feit, waardoor hij geen deel uitmaakt van een criminele organisatie. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen bemoeienis heeft gehad met de aankoop van chemicaliën en deze niet in zijn bezit heeft gehad. Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte de chemicaliën onder zich heeft gehad, dan was dit als gebruiker en niet als marktdeelnemer. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 4, voor wat betreft de in de loods in beslag genomen wapens, betoogd dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte daarvan geen wetenschap heeft gehad. Voor wat betreft de in Haarlem aangetroffen wapens heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte van feit 5, voor wat betreft het machinepistool dat in Grijpskerke is aangetroffen, dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte deze niet in zijn handen heeft gehad. Ten aanzien van de in Haarlem aangetroffen nepwapens refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 juni 2017 in een loods aan de [adres] in Grijpskerke, in een afgetimmerde ruimte aan de achterzijde van het pand, een laboratorium is aangetroffen. In de loods bevonden zich onder meer vaten met BMK, dozen gevuld met APAA, jerrycans met zoutzuur, methanol, zwavelzuur, caustische soda, een glazen reactor, een erlenmeyer met restanten BMK en APAAN, verwarmings-, roer- en kookplaten, thermometers, een koelspiraal, een circulatiepomp en gelaatsmaskers. Blijkens het LFO-rapport heeft men, gelet op de aangetroffen open verpakkingen met chemicaliën en afvalstoffen en besmette apparatuur, waarschijnlijk ter plaatse APAA omgezet in BMK, de precursor voor de productie van (met)amfetamine. Ook blijkt uit dit rapport dat de glazen reactor en het bijbehorende koelsysteem nog in opbouw waren, maar (uiteindelijk) gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van (met)amfetamine. In het NFI-rapport staat vermeld dat APAAN en APAA, in relatie tot de vervaardiging van synthetische drugs, met een zuur – zoals zoutzuur of zwavelzuur – wordt omgezet in BMK.
Uit observaties, tapgesprekken en (getuigen)verklaringen is gebleken dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] veelvuldig onderling contact met elkaar hebben gehad en meermalen in de loods zijn geweest. Uit de huurovereenkomst van de loods – die op naam van [naam 2] stond, maar waarvan de helft van de huur werd betaald door [medeverdachte 3] en [verdachte] – blijkt dat de ingangsdatum 6 mei 2017 betreft.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3] en [verdachte] de loods heeft gehuurd. Zij wilden geld verdienen en hebben geprobeerd met behulp van APAAN speedolie te maken. Daarvoor hebben zij spullen aangeschaft, zoals kookplaten, flessen en zoutzuur. Ook hebben zij ervoor gezorgd dat in de door hen gehuurde loods een muur kwam te staan. [medeverdachte 2] wist waar hij mee bezig was en heeft geholpen met het tillen van de spullen, waaronder de reactor.
[medeverdachte 3] heeft als getuige ter zitting verklaard dat hij, [medeverdachte 1] en [verdachte] dezelfde rol hadden, zij snel geld wilden verdienen en dat is er geld is geïnvesteerd. Er was afgesproken dat de opbrengst gelijk verdeeld zou worden.
Uit tapgesprekken, observaties en de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] vanaf 8 mei 2017 op de hoogte is gehouden van de bestellingen, leveringen en de aanschaf van goederen voor de loods en zelf actief heeft gevraagd naar de stand van zaken daarvan, of ‘de muur’ er stond en of [medeverdachte 1] naar ‘vaatjes’ kon kijken. Ook heeft hij geld geregeld toen dat nodig bleek te zijn om een levering door te kunnen laten gaan. Op 10 mei 2017 is hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] meegereden om een kist uit te laden en is hij in de loods geweest. Voor de levering van goederen op 20 juni 2017, waaronder meerdere vaten, heeft [medeverdachte 2] een bus geregeld. Vervolgens heeft hij geholpen met sjouwen, is hij in de loods geweest en heeft hij ervoor gezorgd dat de vaten – toen de deur van de loods niet meer open kon – bij [naam 1] werden gestald. Tevens heeft hij het initiatief genomen dat een aantal van de goederen droog zouden blijven op het moment dat het begon te regenen. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij op 6 mei 2017, vanaf het moment dat de loods werd gehuurd, al op de hoogte was van het plan om ‘lichte’ drugs te maken.
Op een halfgelaatsmasker, dat in de laboratoriumruimte in de loods is aangetroffen, zat een DNA-profiel dat een match met verdachte opleverde. Uit een tapgesprek van 25 mei 2017 met [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte bezig is geweest met een tekening en een indeling en dat er twee dingen zouden missen die boven op de flessen moesten, met een spiraal erin. Vervolgens gaf [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] door dat ze nog “twee van die lange” moeten bestellen. Ook werd verdachte door [medeverdachte 1] op de hoogte gehouden van een bestelling, waarop verdachte reageerde dat ze moeten beginnen met “de klus te timmeren”, dat [medeverdachte 1] zich niet druk moet maken omdat het makkelijk is om dat hokje in elkaar te timmeren en hoe verdachte “ramen” in “glaswerk” moet zetten. Op 16 juni 2017 heeft verdachte tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij denkt dat ze over tien dagen klaar zullen zijn. Op 19 juni 2017 heeft verdachte een sms gestuurd, inhoudende dat hij in Zeeland aan het werk is. Op de in de woning van verdachte aangetroffen telefoon is een document aangetroffen, genaamd “Conversion of APAAN (a-phenylacetoacetonitrile) into BMK”, een door het LFO opgemaakt document in verband met de ontmanteling van een drugslaboratorium. Gelet op het bovenstaande was verdachte betrokken bij het inrichten van de productieplaats in de loods. De rechtbank acht eveneens bewezen dat hij betrokken was bij het omzetten van APAA in BMK, mede gelet op het aantreffen van zijn DNA op een halfgelaatsmasker. Dat hij deze zou hebben opgehad bij het klussen aan een auto acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat er BMK is vervaardigd. Omdat BMK een precursor voor de productie van amfetamine betreft, er in de loods apparatuur is aangetroffen die kan worden gebruikt voor het vervaardigen van amfetamine en het de bedoeling was om amfetamine te produceren, acht de rechtbank poging tot het vervaardigen van amfetamine in de periode vanaf 6 mei 2017 tot en met 23 juni 2017 bewezen. Er is door het omzetten van APAA in BMK sprake van een begin van uitvoering van de productie van amfetamine. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij deze poging. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat onder een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, wordt verstaan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 6 mei 2017 tot en met 23 juni 2017 samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepoogd amfetamine te vervaardigen. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] daar al vanaf eind 2016 plannen voor hadden gemaakt. [medeverdachte 1] is vervolgens via [naam 3] in contact gebracht met [naam 4] voor het bestellen van de benodigde goederen via het bedrijf van [naam 4] in België. De eerste telefonische contacten met chemische bedrijven vonden plaats op 7 november 2016, de dag waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op een verjaardagsfeest van [naam 4] aanwezig waren. [naam 4] heeft verklaard dat hij met [naam 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een deal had gesloten en dat zij allen geld hadden geïnvesteerd. De goederen werden bij het bedrijf van [naam 4] in België geleverd. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn vanaf januari 2017 regelmatig in België geweest en hebben daar contact gehad met [naam 3] en [naam 4] . Ook [medeverdachte 2] is meermalen in België geweest. In Nederland was [medeverdachte 1] degene die het contact onderhield met [naam 4] over de gang van zaken. Vervolgens bracht hij [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] over de inhoud van deze gesprekken op de hoogte. [medeverdachte 3] was verantwoordelijk voor de locatie van de loods en voor het betalen van de huur. Ook bemoeide hij zich met de inrichting van de loods, heeft hij [naam 2] aangestuurd om in de loods werkzaamheden te verrichten, zoals het aanleggen van stroom, en hebben zij contact gehad over het plaatsen van een houten wand in de loods. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben in de loods daadwerkelijk BMK vervaardigd. Uit tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] wist hoe dat in zijn werk ging en welke spullen daar voor nodig waren. [medeverdachte 2] heeft vervoer, geld en opslag geregeld voor de levering van goederen en hielp mee met het uitladen ervan. Ook heeft hij op 14 april 2017 zoutzuur gekocht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft behoord tot een organisatie, bestaande uit verdachte zelf, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [naam 4] . Deze samenwerking had een duurzaam karakter en was gestructureerd van aard, waarbij de verdachten verscheidende rollen en taken hadden. Het oogmerk van de criminele organisatie was het vervaardigen en het verkopen van amfetamine. Gelet op de moeite die is gedaan voor het opzetten van de productieplaats en het verkrijgen van (grote) hoeveelheden chemicaliën, gaat de rechtbank ervan uit dat het ook de bedoeling was meerdere malen amfetamine te produceren. De rechtbank acht daarmee feit 2 bewezen.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën onder meer bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3, tweede lid, van Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (hierna: de Verordening nr. 273/2004). Artikel 3, tweede lid, van Verordening nr. 273/2004 bepaalt dat alvorens geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit te mogen houden of in de handel te mogen brengen, marktdeelnemers en gebruikers een vergunning verkrijgen die door de bevoegde instanties van de lidstaat waar zij zijn gevestigd is afgegeven. Krachtens de Verordening nr. 273/2004 wordt onder ‘marktdeelnemer’ verstaan ‘elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen’. Onder ‘in de handel brengen’ wordt verstaan ‘elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Unie, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Unie, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen’.
Onder feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat APAA met zoutzuur of zwavelzuur wordt omgezet in BMK, een precursor voor de productie van amfetamine. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat er in de loods apparatuur is aangetroffen die gebruikt kan worden voor het vervaardigen van amfetamine. De rechtbank neemt daarom aan dat de in de loods aangetroffen chemicaliën bestemd waren voor de productie van amfetamine en niet om te worden geleverd aan een ander. Bovendien hadden verdachten de BMK zelf geproduceerd. Dit betekent dat verdachte niet als marktdeelnemer in de zin van de Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Feiten 4 en 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 juni 2017 in de woning van verdachte een gaspistool (Bruni), een revolver (Rohm), een gaspatroon (Wadie), een nabootsing van een pistool en een boksbeugel zijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij afstand wilde doen van de in zijn woning aangetroffen wapens.
Daarnaast zijn in de loods in Grijpskerke – in het achterste gedeelte van de loods, in een wapenkoffer onder een werkbank – een gaspistool (Walther P99), drie gaspatronen (Wadie) en een nabootsing van een machinepistool aangetroffen. De rechtbank heeft onder feit 1 vastgesteld dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] meermalen in de loods zijn geweest. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze wapens en munitie samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] voorhanden heeft gehad.
Daarmee acht de rechtbank de feiten 4 en 5 bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
in de periode van 6 mei 2017 tot en met 23 juni 2017 te Grijpskerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk te vervaardigen een hoeveelheid amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, met dat opzet:
- een loods gelegen aan de [adres] te Grijpskerke heeft ingericht voor de productie van amfetamine en
- grote hoeveelheden BenzylMethylKeton (BMK) heeft vervaardigd en voorhanden
heeftgehad en
- ( grote) hoeveelheden alfa-fenylacetoacetonnitril (APAAN) en alfa-fenylacetoacetamide (APAA) en zoutzuur en zwavelzuur en methanol en caustische soda (gootsteenontstopper) (bestemd voor de productie van amfetamine) voorhanden
heeftgehad en
- materialen en voorwerpen, te weten onder andere een glazen reactor (80 liter) en verwarmings- en roer- en kookplaten en thermometers en handschoenen en laboratoriumglaswerk en een koelspiraal en een circulatiepomp en klembeugels en gelaatsmaskers en trechters en een pHmeter en een T-meter en een elektronische balans en een portable afzuigsysteem voorhanden heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
omstreeks 1 november 2016 tot en met 23 juni 2017 in Nederland en België heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en zijn mededaders en andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, te weten het verkopen en vervaardigen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4:
op 23 juni 2017 te Grijpskerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met anderen, een vuurwapen van categorie III, te weten gaspistool (Walther P99), en munitie van categorie III, te weten 3 stuks gaspatronen (Wadie), voorhanden heeft gehad;
en hij op 23 juni 2017 te Haarlem vuurwapens van categorie III, te weten een gaspistool (Bruni) en een revolver (Rohm), en munitie van categorie III, te weten een gaspatroon (Wadie), voorhanden heeft gehad;
feit 5:
op 23 juni 2017 te Grijpskerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3a van de Regeling Wapens en Munitie, namelijk een nabootsing van een machinepistool voorhanden heeft gehad;
en hij op 23 juni 2017 te Haarlem, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3a van de Regeling Wapens en Munitie, namelijk een nabootsing van een pistool, voorhanden heeft gehad;
en hij op 23 juni 2017 te Haarlem, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het gaat om een flink aantal strafbare feiten, het laboratorium een gevaar was voor de omgeving en voor verdachte zelf, er wapens nodig zijn om de loods en indringers te beschermen en verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin. Gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie is een gevangenisstraf tussen vier en vijf jaar en een geldboete tussen € 20.000,- en € 60.000,- het uitgangspunt. Verdachte hoeft niet het voordeel van de twijfel te krijgen, omdat hij niet ter terechtzitting aanwezig was en niet van plan is geweest een open proceshouding aan te nemen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een straf op te leggen conform de duur van het voorarrest, in combinatie met een voorwaardelijke straf. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden houdt, kostwinner is, het gezin veel tegenslagen kent, verdachte in 2021 een bedrijfsongeval heeft gehad en de schulden van verdachte nagenoeg geheel zijn afbetaald. Indien de rechtbank verdachte zal veroordelen voor de feiten 1, 2 en 3, dan dient te worden gelet op het feit dat verdachte niet betrokken is geweest in België en hij een zeer minimale rol heeft gehad. Tevens heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de vordering van de officier van justitie – in vergelijking met de vorderingen in de zaken van de medeverdachten – niet terecht is, gelet op de zeer beperkte rol van verdachte, het feit dat de andere medeverdachten ook niet zeer open over hun rol zijn geweest, verdachte ook verder is gegaan met zijn leven en het niet aan de verdediging is te wijten dat de zaak vier jaar is blijven liggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot het vervaardigen van amfetamine. Verdachten hebben hiervoor een loods ingericht, laboratoriumapparatuur en chemicaliën voorhanden gehad en BMK vervaardigd. Ook heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie met als doel het vervaardigen en verkopen van amfetamine. De productie van harddrugs vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid, houdt de illegale handel van harddrugs in stand en gaat vaak gepaard met diverse vormen van zware criminaliteit. Daarnaast brengen de productie van amfetamine en de opslag van chemicaliën die bestemd zijn voor de productie van synthetische drugs grote gevaren met zich, waaronder brandgevaar, ontploffingsgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. En bovendien lag de loods midden in een woonwijk, waarmee een enorm risico is genomen gelet op deze gevaren. Kennelijk heeft verdachte bij het plegen van deze misdrijven enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het (samen met anderen) voorhanden hebben van wapens en munitie. Dat brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding hebben als een zodanige handeling te gelden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 4 juli 2017 in verzekering is gesteld. Heden, op 7 oktober 2021, wijst de rechtbank vonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ruim 27 maanden.
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit doorgaans langdurige gevangenisstraffen zijn. Gelet op het feit dat het in het onderhavige geval om een poging tot de productie van amfetamine gaat, er sprake is van een enorme overschrijding van de redelijke termijn, de voorlopige hechtenis van verdachte al ruim vier jaar geleden is geschorst en verdachte zijn leven heeft veranderd, op orde heeft en sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in het feit dat verdachte wegens een ondergane operatie niet ter zitting is verschenen geen aanleiding hem strenger te bestraffen dan zijn mededaders.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 404 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, passend en geboden. Dit betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Daarnaast zal zij aan verdachte een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf wordt niet alleen de ernst van de feiten benadrukt, maar wordt ook beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bij de bepaling van deze straf is de rechtbank ervan uitgegaan dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.

7.Het beslag

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten diverse wapens, een patroonhouder en een patroon, worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het beslag geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen wapens zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat de feiten 4 en 5 zijn begaan met betrekking tot deze wapens en deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. De in beslag genomen patroonhouder is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 45, 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
medeplegen van een poging tot het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 5:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
terwijl bij de feiten 1 primair en 2 van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 404 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd: 1, 2, 3, 4, 5 en 6;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2021.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.