4.3.2De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 juni 2017 in een loods aan de [adres] in Grijpskerke, in een afgetimmerde ruimte aan de achterzijde van het pand, een laboratorium is aangetroffen. In de loods bevonden zich onder meer vaten met BMK, dozen gevuld met APAA, jerrycans met zoutzuur, methanol, zwavelzuur, caustische soda, een glazen reactor, een erlenmeyer met restanten BMK en APAAN, verwarmings-, roer- en kookplaten, thermometers, een koelspiraal, een circulatiepomp en gelaatsmaskers. Blijkens het LFO-rapport heeft men, gelet op de aangetroffen open verpakkingen met chemicaliën en afvalstoffen en besmette apparatuur, waarschijnlijk ter plaatse APAA omgezet in BMK, de precursor voor de productie van (met)amfetamine. Ook blijkt uit dit rapport dat de glazen reactor en het bijbehorende koelsysteem nog in opbouw waren, maar (uiteindelijk) gebruikt kunnen worden voor het vervaardigen van (met)amfetamine. In het NFI-rapport staat vermeld dat APAAN en APAA, in relatie tot de vervaardiging van synthetische drugs, met een zuur – zoals zoutzuur of zwavelzuur – wordt omgezet in BMK.
Uit observaties, tapgesprekken en (getuigen)verklaringen is gebleken dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] veelvuldig onderling contact met elkaar hebben gehad en meermalen in de loods zijn geweest. Uit de huurovereenkomst van de loods – die op naam van [naam 2] stond, maar waarvan de helft van de huur werd betaald door [verdachte] en [medeverdachte 3] – blijkt dat de ingangsdatum 6 mei 2017 betreft.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 3] de loods heeft gehuurd. Zij wilden geld verdienen en hebben geprobeerd met behulp van APAAN speedolie te maken. Daarvoor hebben zij spullen aangeschaft, zoals kookplaten, flessen en zoutzuur. Ook hebben zij ervoor gezorgd dat in de door hen gehuurde loods een muur kwam te staan. [medeverdachte 2] wist waar hij mee bezig was en heeft geholpen met het tillen van de spullen, waaronder de reactor.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een rol heeft gehad in het bemiddelen van het huren van de loods en daar samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] een wand heeft geplaatst. Zij zijn met zijn allen, behalve [medeverdachte 2] , bezig geweest met het daadwerkelijk omzetten van APAA in BMK. Uit het NFI-rapport blijkt dat het is gelukt om BMK te produceren.
Uit tapgesprekken, observaties en de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 2] vanaf 8 mei 2017 op de hoogte is gehouden van de bestellingen, leveringen en de aanschaf van goederen voor de loods en zelf actief heeft gevraagd naar de stand van zaken daarvan, of ‘de muur’ er stond en of [medeverdachte 1] naar ‘vaatjes’ kon kijken. Ook heeft hij geld geregeld toen dat nodig bleek te zijn om een levering door te kunnen laten gaan. Op 10 mei 2017 is hij met [medeverdachte 1] en [verdachte] meegereden om een kist uit te laden en is hij in de loods geweest. Voor de levering van goederen op 20 juni 2017, waaronder meerdere vaten, heeft [medeverdachte 2] een bus geregeld. Vervolgens heeft hij geholpen met sjouwen, is hij in de loods geweest en heeft hij ervoor gezorgd dat de vaten – toen de deur van de loods niet meer open kon – bij [naam 1] werden gestald. Tevens heeft hij het initiatief genomen dat een aantal van de goederen droog zouden blijven op het moment dat het begon te regenen. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt dat hij op 6 mei 2017, vanaf het moment dat de loods werd gehuurd, al op de hoogte was van het plan om ‘lichte’ drugs te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat er BMK is vervaardigd. Omdat BMK een precursor voor de productie van amfetamine betreft, er in de loods apparatuur is aangetroffen die kan worden gebruikt voor het vervaardigen van amfetamine en het de bedoeling was om amfetamine te produceren, acht de rechtbank poging tot het vervaardigen van amfetamine in de periode vanaf 6 mei 2017 tot en met 23 juni 2017 bewezen. Er is door het omzetten van APAA in BMK sprake van een begin van uitvoering van de productie van amfetamine. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij deze poging. Daarmee acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat onder een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet, wordt verstaan een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een bepaalde organisatiegraad. Hierbij is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 6 mei 2017 tot en met 23 juni 2017 samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft gepoogd amfetamine te vervaardigen. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] daar al vanaf eind 2016 plannen voor hadden gemaakt. [medeverdachte 1] is vervolgens via [naam 3] in contact gebracht met [naam 4] voor het bestellen van de benodigde goederen via het bedrijf van [naam 4] in België. De eerste telefonische contacten met chemische bedrijven vonden plaats op 7 november 2016, de dag waarop [medeverdachte 1] en [verdachte] op een verjaardagsfeest van [naam 4] aanwezig waren. [naam 4] heeft verklaard dat hij met [naam 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] een deal had gesloten en dat zij allen geld hadden geïnvesteerd. De goederen werden bij het bedrijf van [naam 4] in België geleverd. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn vanaf januari 2017 regelmatig in België geweest en hebben daar contact gehad met [naam 3] en [naam 4] . Ook [medeverdachte 2] is meermalen in België geweest. In Nederland was [medeverdachte 1] degene die het contact onderhield met [naam 4] over de gang van zaken. Vervolgens bracht hij [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] over de inhoud van deze gesprekken op de hoogte. [verdachte] was verantwoordelijk voor de locatie van de loods en voor het betalen van de huur. Ook bemoeide hij zich met de inrichting van de loods, heeft hij [naam 2] aangestuurd om in de loods werkzaamheden te verrichten, zoals het aanleggen van stroom, en hebben zij contact gehad over het plaatsen van een houten wand in de loods. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben in de loods daadwerkelijk BMK vervaardigd. Uit tapgesprekken leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] wist hoe dat in zijn werk ging en welke spullen daar voor nodig waren. [medeverdachte 2] heeft vervoer, geld en opslag geregeld voor de levering van goederen en hielp mee met het uitladen ervan. Ook heeft hij op 14 april 2017 zoutzuur gekocht.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de ten laste gelegde periode heeft behoord tot een organisatie, bestaande uit verdachte zelf, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [naam 4] . Deze samenwerking had een duurzaam karakter en was gestructureerd van aard, waarbij de verdachten verscheidende rollen en taken hadden. Het oogmerk van de criminele organisatie was het vervaardigen en het verkopen van amfetamine. Gelet op de moeite die is gedaan voor het opzetten van de productieplaats en het verkrijgen van (grote) hoeveelheden chemicaliën gaat de rechtbank ervan uit dat het ook de bedoeling was meerdere malen amfetamine te produceren. De rechtbank acht daarmee feit 2 bewezen.
Feit 3
De rechtbank overweegt dat artikel 2, aanhef en onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën onder meer bepaalt dat het verboden is te handelen in strijd met voorschriften gesteld bij of krachtens artikel 3, tweede lid, van Verordening nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren (hierna: de Verordening nr. 273/2004). Artikel 3, tweede lid, van Verordening nr. 273/2004 bepaalt dat alvorens geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I in hun bezit te mogen houden of in de handel te mogen brengen, marktdeelnemers en gebruikers een vergunning verkrijgen die door de bevoegde instanties van de lidstaat waar zij zijn gevestigd is afgegeven. Krachtens de Verordening nr. 273/2004 wordt onder ‘marktdeelnemer’ verstaan ‘elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij het in de handel brengen van geregistreerde stoffen’. Onder ‘in de handel brengen’ wordt verstaan ‘elke levering, al dan niet tegen betaling, van geregistreerde stoffen in de Unie, dan wel, met het oog op de levering ervan in de Unie, de opslag, vervaardiging, productieverwerking, de handel, distributie of handelsbemiddeling in deze stoffen’.
Onder feit 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat APAA met zoutzuur of zwavelzuur wordt omgezet in BMK, een precursor voor de productie van amfetamine. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat er in de loods apparatuur is aangetroffen die gebruikt kan worden voor het vervaardigen van amfetamine. De rechtbank neemt daarom aan dat de in de loods aangetroffen chemicaliën bestemd waren voor de productie van amfetamine en niet om te worden geleverd aan een ander. Bovendien hadden verdachten de BMK zelf geproduceerd. Dit betekent dat verdachte niet als marktdeelnemer in de zin van de Verordening nr. 273/2004 kan worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 3.
Feiten 4 en 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van ‘een meerdere of mindere mate’ van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 23 juni 2017 in de loods in Grijpskerke – in het achterste gedeelte van de loods, in een wapenkoffer onder een werkbank – een gaspistool (Walther P99), drie gaspatronen (Wadie) en een nabootsing van een machinepistool zijn aangetroffen. De rechtbank heeft onder feit 1 vastgesteld dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] meermalen in de loods zijn geweest. De rechtbank acht bewezen dat verdachte deze wapens en munitie samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] voorhanden heeft gehad.
Daarmee acht de rechtbank de feiten 4 en 5 bewezen.