ECLI:NL:RBZWB:2021:5035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20_6112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewet-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, een eigenrisicodrager, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 31 maart 2020, dat betrekking heeft op de toekenning van een voorschot op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar ex-werknemer. De rechtbank heeft op 29 september 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres betwist de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, die per 1 augustus 2018 als uitzendkracht in dienst was en zich op 6 september 2019 ziekmeldde. Eiseres stelt dat de werknemer op 28 juli 2019 in goede gezondheid uit dienst is gegaan en dat hij zich te laat ziek heeft gemeld, waardoor zij geen re-integratietraject heeft kunnen starten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geconcludeerd dat de werknemer per 1 augustus 2019 arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voldoende heeft gemotiveerd dat de werknemer op medische gronden ongeschikt was voor zijn arbeid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op een ZW-uitkering, ondanks de bezwaren van eiseres. De beroepsgrond van eiseres dat de (hogere) ZW-premie niet aan haar kan worden toegerekend, valt buiten de omvang van het geding.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6112 ZW

uitspraak van 29 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Leiden), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 31 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een (voorschot op) een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan haar ex-werknemer [naam werknemer] (werknemer).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Werknemer heeft geen toestemming verleend voor inzage in de medische stukken door eiseres. Bij beslissing van 1 september 2020 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger eiseres] , bestuurder van eiseres. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Werknemer was met ingang van 1 augustus 2018 als uitzendkracht in dienst bij eiseres, een eigenrisicodrager. Volgens eiseres is werknemer per 28 juli 2019 uit dienst gegaan. Werknemer heeft zich op 6 september 2019 ziekgemeld met ingang van 1 augustus 2019.
Bij besluit van 11 september 2019 (primair besluit I) heeft het UWV aan werknemer per 3 augustus 2019 een voorschot ZW-uitkering toegekend van € 0,00. Tevens is werknemer verzocht aan te geven waarom hij zich te laat ziek heeft gemeld. Dit besluit is (tevens) per gelijke datum verzonden aan eiseres. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 14 oktober 2019 (primair besluit II) heeft het UWV aan werknemer een ZW-uitkering toegekend met ingang van 15 augustus 2019. Ook dit besluit is (tevens) per gelijke datum verzonden aan eiseres. Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiseres stelt dat de werknemer op 28 juli 2019 in goede gezondheid uit dienst is gegaan. In zijn contract staat dat, als hij binnen vier weken na uitdiensttreding ziek wordt, hij verplicht is dit schriftelijk bij eiseres te melden. Werknemer heeft dit niet gedaan. Eerst bij brief van 6 september 2019 is eiseres door het UWV in kennis gesteld van de ziekmelding door werknemer met ingang van 1 augustus 2019. Hierdoor heeft eiseres geen re-integratietraject kunnen starten en kan de (hogere) ZW-premie niet aan haar worden toegerekend, zo stelt eiseres.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
4.
Geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft vastgesteld dat werknemer met ingang van 1 augustus 2019 arbeidsongeschikt is, en of terecht aan werknemer met ingang van 3 augustus 2019 een voorschot is toegekend en met ingang van 15 augustus 2019 een ZW-uitkering.
5.
Beoordeling rechtbank
5.1.
Voorschot
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen het toekennen van een voorschot.
5.2.
Ziekengeld
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
De rechtbank stelt vast dat het werk van werknemer als productie-/magazijnmedewerker in dienst van eiseres moet worden aangemerkt als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW.
Het UWV heeft het besluit over de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van zijn arbeid gebaseerd op de rapportage van een verzekeringsarts. Op basis van dossierstudie en een spreekuurcontact met werknemer heeft de verzekeringsarts gerapporteerd over de medische situatie van werknemer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze onderzoek gedaan en voldoende gemotiveerd dat werknemer op medische gronden op 1 augustus 2019 en daarna ongeschikt was voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Uit de door werknemer bij het UWV overgelegde medische informatie blijkt dat de eerste ziektedag van 1 augustus 2019 juist is.
Omdat de eerste ziektedag gelegen is binnen vier weken na 28 juli 2019 (datum uit dienst), heeft werknemer aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven.
Gezien het voorgaande heeft werknemer recht op een ZW-uitkering.
De gronden van eiseres staan niet in de weg aan toekenning van de ZW-uitkering. In de ZW is namelijk geen bepaling opgenomen waarin een ZW-uitkering met terugwerkende kracht is uitgesloten. Ook de omstandigheden dat werknemer zich niet ziek heeft gemeld bij eiseres én dat eiseres hierdoor niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft kunnen voldoen, zijn in dit geval niet relevant, omdat dit geen voorwaarden zijn op grond waarvan de arbeidsongeschiktheid en het recht op een ZW-uitkering wordt vastgesteld. De afspraak die eiseres met werknemer hierover heeft gemaakt, betreft een afspraak in de privaatrechtelijke sfeer tussen een werkgever en een werknemer.
De beroepsgrond dat de (hogere) ZW-premie niet aan eiseres kan worden toegerekend valt buiten de omvang van het geding en behoeft daarom geen bespreking. Het bestreden besluit ziet immers uitsluitend op het recht van werknemer op een ZW-uitkering.
6.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft vastgesteld dat werknemer per 1 augustus 2019 arbeidsongeschikt was en dat aan werknemer op goede gronden met ingang van 3 augustus 2019 een voorschot is toegekend en met ingang van 15 augustus 2019 een ZW-uitkering. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 29 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Wettelijk kader

Ziektewet
Artikel 19
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
(…)
4. Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede verstaan gebreken.
5. Ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft als bedoeld in artikel 9, 10 of 12 wordt onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. (…)
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Artikel 29
1. (…)
2. (…) Het ziekengeld wordt uitgekeerd aan:
a. (…)
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
(…)
3. Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt.
Artikel 46
1. Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
(…)