In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die een aanvraag had ingediend bij de minister voor Medische Zorg om aangewezen te worden als opleidingsinstelling voor gezondheidszorgpsychologen, en de minister zelf. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen op 14 april 2020, waarna het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond werd verklaard in het bestreden besluit van 27 juli 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 29 juni 2021, waar zowel de gemachtigde van eiseres als vertegenwoordigers van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. De kern van het geschil draait om de vraag of de minister terecht advies heeft ingewonnen bij de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt) en of deze organisatie als onafhankelijk adviseur kan worden beschouwd. Eiseres betwist dit en stelt dat de FGzPt niet onafhankelijk is, omdat er belangenverstrengeling zou kunnen zijn.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de FGzPt een representatief orgaan is en dat het advies dat de FGzPt kan geven, noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag op zorgvuldige wijze heeft behandeld en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de minister in stand blijft.