ECLI:NL:RBZWB:2021:5012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3660 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen last onder bestuursdwang tot sluiten woning voor 3 maanden op grond van de Opiumwet

Op 4 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar maakte tegen een besluit van de burgemeester van Tilburg. Dit besluit, genomen op 19 augustus 2021, hield in dat de woning van verzoekster gesloten zou worden voor een periode van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.C.A.M. van der Meer, voerde aan dat de aangetroffen hoeveelheid amfetamine slechts indicatief was en dat zij niet in drugs handelt. Tijdens de zitting op 20 september 2021 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor drugshandel vanuit de woning, waaronder verklaringen van getuigen en berichten op de telefoon van verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de overtreding en de noodzaak om het woon- en leefklimaat te beschermen. Verzoekster had ook aangevoerd dat de sluiting onevenredig was, vooral gezien haar zorg voor een minderjarig kind, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3660 VV

uitspraak van 4 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam woningbouwvereniging], te Tilburg,

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 augustus 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van de woning aan [adres verzoekster] in [woonplaats verzoekster]. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 september 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.A.M. Voogt.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[naam woningbouwvereniging] is eigenaar van de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster]. Verzoekster huurt deze woning van [naam woningbouwvereniging].
Bij brief van 21 juli 2021 heeft de burgemeester het voornemen kenbaar gemaakt om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoekster heeft hierop een zienswijze ingediend.
De burgemeester heeft bij het bestreden besluit gelast om de woning per 8 september 2021 te sluiten en er zorg voor te dragen dat het pand gesloten blijft voor een periode van drie maanden.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en tevens heeft zij een verzoek
tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2. Verzoekster heeft, onder verwijzing naar het bezwaarschrift, het volgende aangevoerd. De aangetroffen hoeveelheid (vermoedelijk) amfetamine is slechts indicatief getest. Verzoekster betwist dat zij in drugs handelt. De druggebruikster die heeft verklaard dat verzoekster drugs aan haar zou hebben verstrekt (de voorzieningenrechter begrijpt: [naam betrokkene 1]), komt vaker aan de deur om te schooien om geld. De andere vrouw ([naam betrokkene 2]) stelt dat zij zich door de politie onder druk gezet voelde en in paniek raakte waardoor zij onjuist heeft verklaard dat zij amfetamine kwam halen, terwijl het eigenlijk om oxazepam ging. De strafzaak is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Het primaire standpunt is dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Er is sprake van een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid. Er dient te worden afgewogen of met een minder verstrekkende maatregel kan worden volstaan. Er is geen sprake van recidive. Er werd niet gehandeld vanuit de woning. Evenmin was er loop naar de woning. Subsidiair is de sluiting van de woning niet evenredig. Verzoekster is een alleenstaande moeder en heeft de zorg voor haar minderjarige kind. Indien de woning wordt gesloten, zal verzoekster op een zogenaamde zwarte lijst komen bij de woningbouwcoöperatie. Verzoekster doet tot slot een beroep op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.1
In artikel 2 van de Opiumwet is, voor zover thans van belang, bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren of aanwezig te hebben.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
4.2
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.3
De burgemeester hanteert ten aanzien van woningsluitingen op grond van de Opiumwet het zogeheten Damoclesbeleid zoals neergelegd in de “Beleidsregel artikel 13b Opiumwet”.
Hierin staat dat bij overtreding van artikel 2 van de Opiumwet jo artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (handel in harddrugs) in of vanuit een woning of daarbij behorende erven bij een eerste constatering de woning wordt gesloten voor een periode van 3 maanden.
5. Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van de burgemeester, waarbij aan verzoekster een last onder bestuursdwang is opgelegd tot sluiting van de woning gedurende drie maanden, in bezwaar stand zal houden.
6. Bevoegdheid van de burgemeester
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en de beleidsregels sluiting van de woning voor een periode van drie maanden te gelasten. In geschil is of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
7. Gebruikmaking van de bevoegdheid
7.1
Volgens vaste rechtspraak moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
Noodzaak
7.1
Verzoekster heeft gesteld dat sluiting niet noodzakelijk is, omdat sprake is van een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid, geen sprake is van recidive en er geen sprake is van loop naar de woning.
7.2
De voorzieningenrechter overweegt dat in de woning 4,37 gram van een stof is aangetroffen, waarvan een indicatieve test aangaf dat een monster daarvan amfetamine bevatte. Daarnaast blijkt uit het opgemaakte proces-verbaal van de politie dat [naam betrokkene 1] heeft verklaard dat zij zojuist amfetamine bij verzoekster heeft gekocht. Toen de politie bij de woning van verzoekster arriveerde, heeft verzoekster in eerste instantie verklaard dat zij zojuist drugs had gegeven aan [naam betrokkene 1]. De politie treft op de telefoon van verzoekster berichtjes aan van [naam betrokkene 1] van die ochtend met de tekst “kan je dan voor twintig onder de container leggen?” en als antwoord van verzoekster “ik had het daarstraks al neergelegd is meer hoor schat als 10 dat weet je”. “Onder je weet wel”. Waarop [naam betrokkene 1] antwoordt: “Ik leg geld ook daar”. Als de politie in de woning van verzoekster aanwezig is, komt op de telefoon van verzoekster vervolgens een berichtje binnen waarin wordt gevraagd of zij “voor een tientje kan neerleggen”. Kort daarna verschijnt [naam betrokkene 2] in de brandgang en verklaart dat zij 2 gram amfetamine komt halen bij verzoekster.
Uit deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de voorzieningenrechter af dat die ochtend sprake was van handel in amfetamine vanuit de woning van verzoekster. Dat de substantie amfetamine bevatte, wordt niet alleen bevestigd door de indicatieve test, maar ook door de afneemsters. Daarmee is in deze procedure voldoende aannemelijk dat het amfetamine betrof. Amfetamine is een harddrug. De voorzieningenrechter gaat uit van de juistheid van de, in eerste instantie, tegenover de politie afgelegde verklaringen van [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2]. Aan de later overgelegde verklaringen van [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2], waarin zij ontkennen dat het om amfetamine ging, kent de voorzieningenrechter geen waarde toe nu deze achteraf zijn opgesteld, niet te controleren zijn en niet zijn afgelegd tegenover een opsporingsambtenaar. Nu er personen naar de woning kwamen om daar harddrugs te halen, was er sprake van loop naar de woning. Ook was er sprake van een handelshoeveelheid nu in de woning 9 maal de toegestane hoeveelheid is aangetroffen en ook de bij [naam betrokkene 1] aangetroffen grammen daar nog bij opgeteld moeten worden, omdat deze ook afkomstig waren uit de woning. Het mag duidelijk zijn dat in deze situatie niet kan worden gezegd dat er sprake is van een ‘geringe’ overschrijding. Het feit dat er geen recidive is, kan verzoekster evenmin baten, nu de burgemeester ook is uitgegaan van een ‘eerste constatering’. Bij recidive had de burgemeester de woning voor 6 maanden kunnen sluiten.
7.3
Het voorgaande maakt naar het (voorlopig) oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van loop naar de woning, drughandel vanuit de woning en de woning dus bekendheid en een rol binnen de keten van de handel in harddrugs vervult. De burgemeester heeft op grond daarvan naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen concluderen dat de overtreding naar aard en omvang ernstig is en sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
Belangenafweging
7.4
De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling. Daarbij dient hij te beoordelen of er bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn als gevolg waarvan de sluiting onevenredig is in verhouding tot de belangen die de beleidsregel moet dienen.
7.5
Verzoekster heeft aangevoerd dat een sluiting in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van haar minderjarige zoon.
7.6
De voorzieningenrechter overweegt dat inherent aan een sluiting van een woning is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De burgemeester heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook de eventuele ontbinding van de huurovereenkomst en de plaatsing op een zwarte lijst geen bijzondere omstandigheden opleveren en niet zodanig zijn dat dit het handelen overeenkomstig de beleidsregel onevenredig maakt in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Echter, de burgemeester dient zich te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Ter zitting is veel aangevoerd over de problematiek binnen het gezin en het risico dat het gezin zal afglijden. Uitgangspunt daarbij is steeds de aanname geweest dat verzoekster en haar zoon onherroepelijk van elkaar zullen worden gescheiden indien de woning wordt gesloten. De voorzieningenrechter heeft begrip voor deze zorgen. Echter, er is niet gebleken, noch aannemelijk geworden dat moeder en zoon van elkaar zullen worden gescheiden. Evenmin is gebleken dat de hulpverlening aan moeder en zoon pandgebonden is en dat deze hulpverlening niet kan worden geboden als verzoekster en haar zoon ergens anders verblijven. Door de burgemeester is verzoekster er tijdig en meermalen op gewezen dat zij zich meteen diende aan te melden bij [instantie crisisopvang], waar ook opvang voor ouder en kind samen gerealiseerd kan worden. Ook is aangegeven dat wanneer de opvang uiteindelijk niet nodig blijkt te zijn, afmelden eenvoudig mogelijk is. Dat verzoekster geen aanleiding heeft gezien om dit advies op te volgen, kan niet voor rekening van de burgemeester komen.
8. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter het verzoek tot een voorlopige voorziening afwijst.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 4 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.