ECLI:NL:RBZWB:2021:5010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3733 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren intrekken verleende omgevingsvergunningen

Op 4 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juni 2021, waarbij het college weigerde om twee omgevingsvergunningen voor een perceel in Drimmelen in te trekken. De verzoekers vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening waren dat de vergunningen ingetrokken moesten worden op basis van onjuiste opgave en illegale bouwwerkzaamheden.

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen reden was om de bouwwerkzaamheden stil te leggen, omdat de vergunningen geldig waren en de werkzaamheden in overeenstemming met de vergunningen werden uitgevoerd. De voorzieningenrechter merkte op dat het bezwaarschrift van verzoekers te laat was ingediend, ruim na de bezwaartermijn van zes weken. Bovendien was er geen sprake van illegale bouwwerkzaamheden, aangezien de eigenaren van het perceel beschikten over een geldige omgevingsvergunning.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat het college van burgemeester en wethouders niet onrechtmatig had gehandeld door de vergunningen niet in te trekken. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 oktober 2021, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3733 WABAO VV

uitspraak van 4 oktober 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 juni 2021 van het college, waarbij het college heeft geweigerd om een tweetal omgevingsvergunningen voor het adres [adres perceel] te [plaats perceel] in te trekken.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op 8 december 2015 zijn door de eigenaren van het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] heiwerkzaamheden verricht. Daarbij zijn elf stalen buispalen trillingsarm geheid. Het college heeft na melding van verzoekers de werkzaamheden stilgelegd. Alle heipalen waren op dat moment reeds geheid.
Op 7 juni 2016 heeft het college een omgevingsvergunning met nummer W-2016-0148 verleend voor de bouw van een winkel op het perceel [adres perceel]. In de bijlagen van die vergunning staat vermeld dat de stalen buispalen trillingsvrij en grondverdringend moeten worden aangebracht.
Bij vonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank, cluster II Handelszaken, voor recht verklaard dat de eigenaren van het perceel [adres perceel] hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens verzoekers voor de schade die door hen is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de op 8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden. Het causaal verband tussen de vastgestelde scheurvorming aan de woning van verzoekers en de heiwerkzaamheden en vervolgens de hoogte van het schadebedrag zullen nog moeten worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.
Op 9 december 2020 is een omgevingsvergunning met nummer W-2020-0875 verleend aan de eigenaren van het perceel [adres perceel] voor het verbouwen van de winkel tot een woning.
Op 26 mei 2021 hebben verzoekers het college (onder andere) gevraagd om de omgevingsvergunningen in te trekken.
Bij besluit van 21 juni 2021 heeft het college geweigerd de omgevingsvergunningen in te trekken, omdat op grond van artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning alleen ingetrokken kan worden als de vergunning gedurende 26 weken ongebruikt is geweest. Daarvan is geen sprake volgens het college, omdat de werkzaamheden zijn begonnen.
Op 15 juli 2021 is de bouw van de woning [adres perceel] te [plaats perceel] na melding aan de gemeente van start gegaan.
Op 28 augustus 2021 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om de omgevingsvergunningen in te trekken. Zij menen dat het college de omgevingsvergunningen moet intrekken op grond van artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (onjuiste opgave).
Aan de voorzieningenrechter hebben verzoekers gevraagd om een bouwstop op te leggen.
2. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de rechtbank in het vonnis van 28 juli 2021 al heeft geoordeeld dat de gestelde schade aan de woning van verzoekers niet kan zijn ontstaan door het ontbreken van vergunningen voor de heiwerkzaamheden, maar door de heiwerkzaamheden zelf. Ook het handelen met vergunning en binnen de vergunningsvoorschriften kan tot schade leiden en onrechtmatig zijn (overweging 4.5).
De stelling van verzoekers dat het college hen ernstig heeft benadeeld en schade heeft berokkend door op 7 juni 2016 alsnog een omgevingsvergunning te verlenen aan de eigenaren van het perceel [adres perceel] is dus niet juist.
Ook de stelling dat het college niet achteraf mag vergunnen wat al is gebeurd, is niet correct. Het college dient juist te onderzoeken of een niet-vergunde situatie gelegaliseerd kan worden, voordat tot handhavend optreden wordt besloten.
Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat het college in de vergunningsvoorschriften heeft opgenomen dat de palen trillingsvrij en grondverdringend moeten worden aangebracht. Het college heeft dus niet achteraf het trillingsarm heien van de palen gelegaliseerd.
De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het besluit van het college in bezwaar (eventueel met een aanvulling van de motivering) in stand zal blijven.
3. Een bouwstop wordt gebaseerd op artikel 5.17 van de Wabo. Op grond van dat artikel kan een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom inhouden dat het bouwen van een bouwwerk wordt gestaakt.
Het college kan dus een bouwstop opleggen als er illegale bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Van illegaal bouwen is sprake in twee situaties:
- wanneer wordt gebouwd zonder omgevingsvergunning;
- wanneer wel een omgevingsvergunning is verleend, maar niet wordt gebouwd in
overeenstemming met de voorschriften van de omgevingsvergunning.
Vaststaat dat de eigenaren van het perceel [adres perceel] inmiddels beschikken over een omgevingsvergunning. De toezichthouder van de gemeente heeft in een mail van
31 augustus 2021 aan verzoekers gemeld dat de bouw is gecontroleerd. Er is dus geen sprake van illegale bouwwerkzaamheden.
4. Tenslotte merkt de voorzieningenrechter op dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 21 juni 2021 is gedateerd op 28 augustus 2021, ruim na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken.
5. De conclusie is dat de voorzieningenrechter geen reden ziet om de bouwwerkzaamheden die nu worden verricht en zijn vergund door het college, stil te leggen in afwachting van de beslissing van het college op het bezwaarschrift van verzoekers. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, zal worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 4 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.