ECLI:NL:RBZWB:2021:4960
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewetuitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 mei 2020, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 17 februari 2020 werd beëindigd. De zitting vond plaats op 18 maart 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F. Ergec, en een tolk. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent. De rechtbank heeft op 31 maart 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken, wat leidde tot de mogelijkheid voor het UWV om deze gebreken te herstellen. Het UWV heeft vervolgens op 1 juni 2021 het bestreden besluit gewijzigd en de ZW-uitkering van verzoeker voortgezet.
Nadat verzoeker zijn beroep had ingetrokken, verzocht hij de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoeker had gemaakt. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.496,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en oordeelde dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zonder dat een veroordeling daarvoor nodig was.
De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Sebel, op 7 oktober 2021. De beslissing om het UWV te veroordelen in de proceskosten werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.