ECLI:NL:RBZWB:2021:4960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 mei 2020, waarin zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 17 februari 2020 werd beëindigd. De zitting vond plaats op 18 maart 2021, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. F. Ergec, en een tolk. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent. De rechtbank heeft op 31 maart 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken, wat leidde tot de mogelijkheid voor het UWV om deze gebreken te herstellen. Het UWV heeft vervolgens op 1 juni 2021 het bestreden besluit gewijzigd en de ZW-uitkering van verzoeker voortgezet.

Nadat verzoeker zijn beroep had ingetrokken, verzocht hij de rechtbank om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overwoog dat het UWV aan verzoeker was tegemoetgekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten die verzoeker had gemaakt. De rechtbank stelde deze kosten vast op € 1.496,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en oordeelde dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zonder dat een veroordeling daarvoor nodig was.

De uitspraak werd gedaan door mr. V.M. Schotanus, in aanwezigheid van griffier mr. H.D. Sebel, op 7 oktober 2021. De beslissing om het UWV te veroordelen in de proceskosten werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6840 ZW
uitspraak van 7 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 17 februari 2020.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.
Op 31 maart 2021 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken en om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het UWV wordt in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen.
Dit heeft voor het UWV aanleiding gevormd om bij besluit van 1 juni 2021 het bestreden besluit te wijzigen. Het UWV zet eisers ZW-uitkering met ingang van 17 februari 2020 ongewijzigd voort.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep. Het UWV heeft bij brief van 27 juli 2021 gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 1 juni 2021 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Het UWV heeft in het besluit van 1 juni 2021 reeds een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten toegekend, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om het UWV daarin te veroordelen.
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 7 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.