ECLI:NL:RBZWB:2021:4917

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan sloopbedrijf wegens overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een sloopbedrijf en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het sloopbedrijf, vertegenwoordigd door mr. T. Segers, had een bestuurlijke boete van € 33.300,- opgelegd gekregen vanwege vijf overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De staatssecretaris had in een primair besluit van 15 mei 2020 en een bestreden besluit van 12 oktober 2020 het bezwaar van het sloopbedrijf ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 juli 2021, waarbij zowel de gemachtigde van het sloopbedrijf als vertegenwoordigers van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het sloopbedrijf niet voldeed aan de vereisten voor het verwijderen van asbesthoudende materialen, zoals beschreven in het Arbobesluit. De inspectie had geconstateerd dat de werknemers geen adequate beschermingsmiddelen droegen, dat er geen decontaminatie-units aanwezig waren, en dat de werkzaamheden niet onder toezicht van een gecertificeerde deskundige plaatsvonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris bevoegd was om de boetes op te leggen en dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de ernst van de overtredingen.

Het sloopbedrijf voerde aan dat de boete in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat de boete te hoog was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de staatssecretaris de boetes terecht had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van het sloopbedrijf ongegrond, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9706 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam 1] , eiseres
gemachtigde: mr. T. Segers,
en
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (nu: de minister),verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 15 mei 2020 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 33.300,- vanwege vijf overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
In het besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 15 juli 2021. Bij de zitting waren namens eiseres aanwezig [naam directeur] (directeur) en de gemachtigde. Namens de minister waren aanwezig mr. A.M. Pelgrim en [naam arbeidsinspecteur] (arbeidsinspecteur).
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Overwegingen
1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres exploiteert een sloopbedrijf. Op haar website beschrijft eiseres haar werkzaamheden als het uitvoeren van sloopwerken, renovatiesloop, grond- en straatwerk, asbestverwijdering en detachering voor particulieren, bedrijven, instellingen en overheden.
Op 23 augustus 2019 heeft een inspectie plaatsgevonden door een inspecteur van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW) op een arbeidsplaats van eiseres, te weten hal 23 aan de [adres] te [plaatsnaam 2] . Hier werden door werknemers van eiseres sloop- en asbestverwijderingswerkzaamheden verricht. De werkzaamheden betroffen het verwijderen van een buitengevel met twee kranen met sorteergrijper. Volgens de inspecteur bestond de gevel uit meerdere stalen raamkozijnen met daarin/daaromheen asbesthoudende stopverf, bevattende 0,1 - 2% chrysotiel. De werkzaamheden betroffen verder het verwijderen van restanten van dezelfde asbesthoudende stopverf van het stalen raamwerk, dat in de gevel bevestigd was, met een hakhamer en beitel.
Van de inspectie is op 7 november 2019 een boeterapport opgemaakt met kenmerk [nummer kenmerk] . De inspecteur heeft tijdens de inspectie en na nader onderzoek het volgende geconstateerd:

1.Verwijdering asbest

De stopverf op het raamwerk werd niet zoveel mogelijk in zijn geheel verwijderd en was vooraf niet nat gemaakt. Er werd geen gebruik gemaakt van stofafzuiging (puntafzuiging) op de stopverf. De gebruikte arbeidsmiddelen en het werkgebied werden niet gereinigd. Er werd geen gebruik gemaakt van een decontaminatie-unit na de werkzaamheden. Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 4.45, eerste lid, juncto tweede lid, onder a, van het Arbobesluit.

2.Bescherming

De werknemers droegen geen adembeschermingsmiddelen en beschermende kleding tijdens het verwijderen van de stopverf van het raamwerk. Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit.

3.Werkplan

In het werkplan was niet beschreven op welke wijze de asbesthoudende stopverf van het raamwerk gehaald moest worden en de pui met asbesthoudende stopverf verwijderd diende te worden. Tevens was niet beschreven welke maatregelen getroffen moesten worden om mogelijke breuk en verspreiding van asbesthoudende stoffen ten gevolge van deze werkzaamheden te voorkomen. Verder ontbrak een beschrijving van de afvoer van het afval dat vrijkwam bij deze werkzaamheden. Tot slot ontbrak een volledige beschrijving van de te gebruiken arbeidsmiddelen. Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 4.50, eerste lid, van het Arbobesluit.

4.Toezicht DTA

De werkzaamheden vonden niet plaats onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een geldig certificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en die tevens voor die werkzaamheden als DTA was aangesteld. Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit.

5.Certificaat DAV

Geen van de kraanmachinisten beschikten over een geldig certificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Dit levert volgens de staatssecretaris een overtreding op van artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit.
In de brief van 7 februari 2020 heeft de staatssecretaris aan eiseres medegedeeld dat hij voornemens is aan haar een bestuurlijke boete op te leggen van in totaal € 33.300,-. Daartegen heeft eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft de staatssecretaris in het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 33.300,-
2.
Beroepsgronden
Eiseres heeft in beroep de volgende gronden naar voren gebracht:
1) Geen sprake van overtredingen 2 t/m 5
Eiseres stelt dat het geanalyseerde en geïnventariseerde materiaal aan de buitengevel van hal 23, zowel in het eerste inventarisatierapport van Asbest Advies Brabant B.V. (AAB) als in het aanvullend inventarisatierapport van AA&C Nederland B.V. (AA&C) valt onder de productspecificatie ‘(beglazings-)kit’. Gelet hierop kan eiseres zich niet verenigen met het standpunt van de staatssecretaris dat het protocol ‘Asbesthoudende beglazingskit’ niet van toepassing zou zijn.
Ten tweede is van belang dat het geïnventariseerde materiaal aan de buitengevel van hal 23 door AA&C is ingedeeld in risicoklasse 1. Op grond daarvan kon dus worden gesaneerd in risicoklasse 1.
Ten derde heeft de staatssecretaris een overschrijding van de grenswaarde uit artikel 4:46 van het Arbobesluit niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Eiseres verwijst naar het rapport van de heer [naam betrokkene] , waarin staat dat de door eiseres gehanteerde werkwijze ertoe leidt dat het geïnventariseerde materiaal ‘minder intensief wordt bewerkt’ en deze werkwijze dient te worden beschouwd als de ‘best beschikbare techniek’. Ook staat in het eerste inventarisatierapport dat in het materiaal slechts een minimale hoeveelheid asbest aangetroffen. Desondanks is ervoor gekozen om de bron als geheel te beschouwen als asbesthoudend, wat in eerste instantie heeft geleid tot indeling in risicoklasse 2. Omdat geen overschrijding van de grenswaarde aan de orde is, bestaat er onvoldoende feitelijke grondslag voor het opleggen van een boete voor overtredingen uit paragraaf 4, afdeling 5, hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. Niet eiseres als saneerder, maar het inventarisatiebedrijf bepaalt de risicoklasse.
2) Boeteoplegging in strijd met het gelijkheidsbeginsel
Voor zover vast zou komen te staan dat de werkzaamheden toch onder risicoklasse 2-condities hadden moeten worden uitgevoerd, stelt eiseres dat aan haar geen boete kan worden opgelegd voor overtredingen op grond van paragraaf 4, afdeling 5, hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. Eiseres heeft gewezen op eerdere besluitvorming van de staatssecretaris, waarin voor een vergelijkbaar geval als deze zaak, alleen een boete is opgelegd voor overtreding van artikel 4.45 van het Arbobesluit en niet ook voor overtreding van paragraaf 4, afdeling 5, hoofdstuk 4 van het Arbobesluit.
3) De opgelegde boete komt voor matiging in aanmerking
De boeteoplegging is in dit geval in strijd met het evenredigheidsbeginsel tegen de achtergrond van artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het inventarisatiebedrijf is verantwoordelijk voor de asbestinventarisatie. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 november 2019. Uit deze uitspraak volgt ook dat eiseres verplicht is om de resultaten uit het inventarisatierapport te volgen.
3.
Wet en regelgeving
De relevante wet- en regelgeving is, ten behoeve van de leesbaarheid, opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Overtredingen 2 t/m 5
4.1
Eiseres betwist de overtredingen 2 t/m 5 en stelt dat de staatssecretaris niet bevoegd was om daarvoor boetes op te leggen. De rechtbank begrijpt dat eiseres en de staatssecretaris verdeeld zijn over de vraag hoe het eerste inventarisatierapport van AAB en het tweede inventarisatierapport van AA&C moeten worden gelezen, hoe deze zich tot elkaar verhouden, en van welke indeling in risicoklasse 1 dan wel 2 eiseres uit moest gaan.
4.2
In het inventarisatierapport van AAB van 6 maart 2019 staat op bladzijde 6:
“34/M57,M58,M59 en M60/Beglazingskit stalen kozijnen/Buitengevel hal 23/Geen Asbest
35/M61, M62, M63 en M64/Stopverf stalen kozijnen/Buitengevel hal 23/klasse 2/Opm. 19
Opmerking 19: In drie monsters van de vier genomen monsters (M62, M63 en M64) is asbest niet aantoonbaar. Echter gezien de inhomogeniteit van deze toepassing wordt geadviseerd alle stopverf als asbest te schouwen en als zodanig te behandelen.
Het analyseresultaat van monster M61 is 0,1 – 2% Chrysotiel.”
In het inventarisatierapport van AA&C van 3 juli 2019 staat op bladzijde 18:
“H23-3/Glaskit/stopverf, Hal 23, kopgevel, 2e verdieping, 0,1-2% Chrysotiel, klasse 1*
* Wijziging 10 juni 2019; aanpassing regelset 10062019. De cie547 van ASCERT heeft recent de landelijke afschaling van beglazingskit naar risicoklasse 1 onder voorwaarden goedgekeurd. Zie betreffende smart uitdraai.”
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris terecht dat het protocol ‘Asbesthoudende beglazingskit’(conform besluit cie547 mei 2019) alleen betrekking kan hebben op beglazingskit en niet op stopverf. Uit dit protocol volgt dat slechts asbest-houdende
beglazingskit, bevattende maximaal 5% chrysotiel,
onder bepaalde voorwaardenin risicoklasse 1 kan worden verwijderd.
Zowel uit het rapport van AAB als uit het rapport van AA&C blijkt echter dat de monsters zijn genomen van stopverven, waardoor het protocol niet van toepassing is. Uit beide rapporten blijkt dat er zowel kit als stopverf aanwezig was. Ook de inspecteur en enkele werknemers hebben verklaard dat zij stopverf hebben waargenomen. Voor stopverf geldt dat dit uitsluitend kan worden verwijderd in risicoklasse 2.
Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat AA&C de regelwijziging van 10 juni 2019 verkeerd heeft geïnterpreteerd en ten onrechte voor zowel kit als stopverf risicoklasse 1 heeft geadviseerd. Overigens heeft ook nog te gelden dat beglazingskit slechts onder bepaalde voorwaarden in klasse 1 kan worden verwijderd.
Dat AA&C een fout heeft gemaakt in haar rapport, komt voor rekening en risico van eiseres. Dit rapport gold immers slechts als aanvulling van het rapport van AAB, dat ook nog steeds gold. Er werd wel degelijk stopverf aangetroffen dat asbesthoudend was en volgens het AAB rapport in klasse 2 viel. Omdat klasse 1 de ondergrens is, had eiseres op moeten schalen naar klasse 2. Het is weliswaar het inventarisatiebedrijf dat de risicoklasse bepaalt, en niet de saneerder, maar eiseres heeft als werkgever een zorgplicht voor haar werknemers en zij blijft verantwoordelijk voor de werkzaamheden en het voldoen aan wet- en regelgeving daarbij. Namens eiseres is gesteld dat daarvoor een DTA is ingehuurd en dat hij de specialist is, maar de eindverantwoordelijkheid blijft bij eiseres. Bij twijfel hadden de werknemers de werkzaamheden kunnen staken en op kunnen schalen, te meer nu ze daarvoor de middelen aanwezig hadden.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in het standpunt dat de werkzaamheden hadden moeten worden uitgevoerd onder risicoklasse 2, omdat uit de beoordeling door AAB was gebleken dat de grenswaarde van artikel 4.46 van het Arbobesluit kon worden overschreden. Of de grenswaarde daadwerkelijk is overschreden is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Dit betekent dat de aanvullende maatregelen van paragraaf 4 en 6 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 hadden moeten worden getroffen. Door dit niet te doen, heeft eiseres ook de artikelen 4.48a, eerste lid, 4.50, eerste lid, 4.54d, vijfde lid, en 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit overtreden. De staatssecretaris was bevoegd om daarvoor boetes op te leggen.
5.
Gelijkheidsbeginsel
5.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om boetes op te leggen voor de overtredingen 2 t/m 5, omdat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft gewezen op eerdere besluitvorming van de staatssecretaris waarin, voor een verglijkbaar geval als deze zaak alleen een boete is opgelegd voor overtreding van artikel 4.45 van het Arbobesluit en niet ook voor overtredingen van paragraaf 4, afdeling 5, hoofdstuk 4 van het Arbobesluit.
5.2
In het bestreden besluit stelt de staatssecretaris dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de door eiseres aangehaalde zaak waren de werkzaamheden in het inventarisatierapport ingedeeld in risicoklasse 1, maar werd een methode gebruikt die viel in risicoklasse 2. De werkzaamheden in de zaak van eiseres konden niet in risicoklasse 1 worden uitgevoerd, maar moesten, zoals de rechtbank hiervoor heeft bevestigd, uitgevoerd worden in risicoklasse 2. Reeds omdat er geen sprake is van gelijke gevallen, kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen, zo stelt de staatssecretaris.
5.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de uitleg van de staatssecretaris te twijfelen, mede gelet op de toelichting van arbeidsinspecteur [naam arbeidsinspecteur] ter zitting, die ook de inspecteur in de andere zaak was. [naam arbeidsinspecteur] heeft toegelicht dat er in die andere zaak sprake was van een project specifiek validatierapport en met dat rapport mochten de werkzaamheden uitgevoerd worden in klasse 1. In die zaak zijn de methode en de grenswaarde gecontroleerd en heeft de inspecteur één overtreding vastgesteld. De rechtbank kan deze toelichting volgen en is van oordeel dat, al zou er inde andere zaak ten onrechte geen overtreding geconstateerd zijn, dit geen reden is om die fout in deze zaak te herhalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
6.
Matiging
6.1
De staatssecretaris heeft de boetes, conform de ‘Beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving’, als volgt vastgesteld:
Overtreding1: artikel 4.45, eerste lid, juncto tweede lid, sub a:
Boetenormbedrag: € 9.000,00 (zesde categorie)
Bedrijfsgrootte 32 werknemers dus 30%: € 2.700,00
Maal twee vanwege zware overtreding: € 5.400,00
Verhoogd met 100% in verband met recidive: € 10.800,00.
Overtreding 2: artikel 4.48a, eerste lid:
Boetenormbedrag: € 9.000,00 (zesde categorie)
Bedrijfsgrootte 32 werknemers dus 30%: € 2.700,00
Maal twee vanwege zware overtreding: € 5.400,00.
Overtreding 3: artikel 4.50, vierde lid:
Boetenormbedrag: € 3.000,00 (vierde categorie)
Bedrijfsgrootte 32 werknemers dus 30%: € 900,00.
Overtreding 4: artikel 4.54d, vijfde lid:
Boetenormbedrag: € 13.500,00 (zevende categorie)
Bedrijfsgrootte 32 werknemers dus 30%: € 4.050,00
Maal twee vanwege zware overtreding: € 8.100,00.
Overtreding 5: artikel 4.54d, zevende lid:
Boetenormbedrag: € 13.500,00 (zevende categorie)
Bedrijfsgrootte 32 werknemers dus 30%: € 4.050,00
Maal twee vanwege zware overtreding: € 8.100,00.
De totale boete bedraagt: € 10.800 + € 5.400 + € 900 + € 8.100 + € 8.100 = € 33.300,00.
6.2
Eiseres voert aan dat de boeteoplegging in dit geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel tegen de achtergrond van artikel 5:46 van de Awb. Daartoe stelt zij dat het inventarisatiebedrijf verantwoordelijk is voor de asbestinventarisatie en dat uit de rechtspraak van de AbRS ook volgt dat de saneerder (in dit geval eiseres) verplicht is om de resultaten uit het inventarisatierapport te volgen.
6.3
Het gaat bij het opleggen van een boete wegens de aan de orde zijnde overtredingen om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. Het bestuursorgaan moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Awb, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtredingen en de mate waarin deze aan de overtreder kunnen worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn gepleegd. De staatssecretaris kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen over het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient de staatssecretaris bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie. [1]
Uit de jurisprudentie van de AbRS [2] volgt dat de betrokken overtredingen van de regelgeving over asbest, vervat in de paragrafen 3, 4 en 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, niet alle een vergelijkbare strekking en hebben zij niet betrekking op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Zo ziet artikel 4.45 op preventie, artikel 4.47c op het toezicht houden op de naleving van de asbestbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, de artikelen 4.48a, 4.50 en 4.54a op de bescherming van werknemers en artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, op de deskundigheidseisen van achtereenvolgens het asbestverwijderingsbedrijf, de toezichthouder en degene die het asbest verwijdert. Reeds omdat de betrokken overtredingen niet alle een gelijke strekking hebben, is geen sprake van soortgelijke overtredingen. Daarom is de cumulatie van de boetes om die reden niet onevenredig.
6.4
In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn om in dit geval van zijn beleid af te wijken. In de door eiseres genoemde uitspraak van 13 november 2019 staat:
“9.1 Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het ingevolge artikel 3 van de Arbowet aan de werkgever om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Ingevolge artikel 5 is het aan de werkgever om de aan het werk verbonden risico's te inventariseren. Voor gevaarlijke stoffen is dit uitgewerkt in artikel 4.2 van het Arbobesluit. Ingevolge deze bepaling moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen worden beoordeeld. In dit artikel staat niet door wie en op welke manier dat moet gebeuren. Voor zover het gaat om - kort gezegd - het verwijderen van asbest, is de in artikel 4.2 neergelegde verplichting gespecificeerd in artikel 4.54a. Daarin is bepaald dat voorafgaand aan het verwijderen van asbest de aanwezigheid van asbest volledig moet worden geïnventariseerd. Dit moet gedaan worden door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie. Dat bedrijf moet op grond van de inventarisatie bepalen of de werkzaamheden vallen in risicoklasse 1, 2 of 2A. De inventarisatie en de indeling in een risicoklasse moeten worden opgenomen in een inventarisatierapport. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze wettelijke bepalingen volgt dat [appellante] als asbestverwijderingsbedrijf niet zelf de aanwezigheid van asbest en de bijbehorende risicoklasse mocht inventariseren. Zij moest dit laten doen door een daartoe gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Bovendien was zij verplicht om het asbestinventarisatierapport te volgen. Uit artikel 4.54d, vierde lid, van het Arbobesluit volgt dat [appellante] bij het verwijderen van het asbest de risicoklasse uit het asbestinventarisatierapport als ondergrens moest hanteren. De regelgeving biedt niet de ruimte om door te werken volgens bepaalde protocollen, in dit geval protocollen van dNAA, af te wijken van de risicoklasse uit het inventarisatierapport. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport vallen in risicoklasse 2 of 2A, moet worden voldaan aan de eisen die gelden voor het verwijderen van asbest in die risicoklasse. Dat, zoals [appellante] stelt, uit onderzoek van een monsterneming door Nomacon bij de uitvoering van de werkzaamheden is gebleken dat de vezelconcentratie onder de grenswaarde van risicoklasse 1 is gebleven, betekent niet dat niet langer volgens de eisen van risicoklasse 2 dan wel 2A behoefde worden gewerkt. Uit het voorgaande volgt immers dat de bij de asbestinventarisatie bepaalde risicoklasse leidend is.”
De rechtbank leest in deze uitspraak dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van haar werknemers voor wat betreft alle met de arbeid verbonden aspecten. Verder leest de rechtbank dat een asbestverwijderingsbedrijf verplicht is om het asbestinventarisatierapport te volgen. Eiseres is dus verplicht de risicoklasse uit het asbestinventarisatierapport (in dit geval het rapport van AAB en aanvullend het rapport van AA&C), te volgen en deze bij het verwijderen van asbest als ondergrens te hanteren. In dit geval had de bepaling risicoklasse 2 leidend moeten zijn.
Overige bijzondere omstandigheden om de boete naar beneden bij te stellen, zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
7.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, mr. drs. E.J. Govaers en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 30 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage
Deze bijlage bevat de relevante wet- en regelgeving zoals die gold op de datum in geding.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1:
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:46:
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)
Artikel 5
1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
Artikel 16
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit)
Hoofdstuk 4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia
Afdeling 1. Gevaarlijke stoffen
§2. Zorgplicht, maatregelen en nadere voorschriften risico-inventarisatie en - evaluatie
Artikel 4.2. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen
1. Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
Afdeling 5. Aanvullende voorschriften asbest
§ 3. Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.44. Risicoklasse 1
Deze paragraaf is van toepassing indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld, de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en van de concentratie amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, kleiner is dan 1.
Artikel 4.45. Preventieve maatregelen
1. De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.
2 Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:
a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt.
Artikel 4.46. Grenswaarden
1. De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.
2. De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet overschrijdt gezamenlijk niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.
§ 4. Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.48. Risicoklasse 2
Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld, de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en van de concentratie amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, groter is dan of gelijk is aan 1, dan is in aanvulling op paragraaf 3 tevens deze paragraaf van toepassing.
Artikel 4.48a. Aanvullende maatregelen
1. Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, verwacht kan worden dat de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en de concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, in de lucht groter is dan of gelijk is aan 1, ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.
Artikel 4.50. Werkplan
1. In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:
a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.1c, eerste lid, aanhef en onderdelen d en h, 4.7, derde lid, onderdelen b, c en e, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, en d, 4.48a, tweede en vierde lid, en 4.51.
b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de werkmethode;
c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt;
d. de namen van de werknemers en personen, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde en zevende lid.
§ 6. Certificatie
Artikel 4.54d. Deskundigheid bij het werken met asbest
4. Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.
5. De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
7. Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Hoofdstuk 9. Verplichtingen, strafbare feiten, overtredingen, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 2. Strafbare feiten en overtredingen
§2. Overtredingen
Artikel 9.9b:
1. Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen, voor zover hier van belang: van hoofdstuk 4: de artikelen 4.45, eerste lid, 4.48a, eerste lid, 4.50, en 4.54d, vijfde en zevende lid.

Voetnoten

1.AbRS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3303.
2.AbRS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:967.