In de zaak tussen de belanghebbende, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Belastingsamenwerking West-Brabant, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2021 een hersteluitspraak gedaan. Deze uitspraak volgde op een eerdere uitspraak van 4 augustus 2021, waarin een onjuistheid was geconstateerd in het dictum. De bedragen die in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) kwamen, waren ten onrechte omgedraaid. De rechtbank heeft daarom besloten om de eerdere uitspraak te herstellen.
In de hersteluitspraak is bepaald dat de heffingsambtenaar veroordeeld wordt tot vergoeding van immateriële schade van € 300,-, terwijl de Staat der Nederlanden veroordeeld wordt tot vergoeding van immateriële schade van € 200,-. Deze correctie is noodzakelijk om de juiste toedeling van de schadevergoeding te waarborgen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak voor het overige ongewijzigd gelaten.
De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H.M. Venmans, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open, en de termijn voor hoger beroep tegen de oorspronkelijke uitspraak blijft ongewijzigd.