4.1Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het juridisch kader
De officier van justitie baseert zijn ontnemingsvordering op artikel 36e lid 3 Sr. Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van dat artikellid kan plaatsvinden als:
- betrokkene is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, en
- aannemelijk is dat het misdrijf waarvoor betrokkene is veroordeeld of andere strafbare feiten ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.
[veroordeelde] is in de hoofdzaak veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, zijnde een vijfde geldboete categorie feit. Aan het eerste vereiste voor toewijzing van de ontnemingsvordering is dus voldaan.
De vervolgvraag is of aannemelijk is dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit het door hem gepleegde witwassen of uit andere strafbare feiten.
De vermogensvermeerdering
In de ontnemingsrapportageis het totale bedrag ad € 221.602,68 gebaseerd op twee geconstateerde geldstromen:
1. overboekingen van [bedrijf] op bankrekeningen die op naam staan van [veroordeelde] en [naam 1] tot een bedrag van in totaal € 17.656,31 (periode 25 januari 2015 -
4 juli 2016);
2. stortingen van tegoeden op de [cryptokaart] die op naam staat van [veroordeelde] voor een totaalbedrag van € 203.946,50 (periode 1 juli 2016 - 10 december 2017).
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de berekening van deze bedragen en neemt daarom deze berekening onverkort over.
Voor de rechtbank staat vast dat de overgeboekte bedragen door [bedrijf] daadwerkelijk door [veroordeelde] en [naam 1] zijn verkregen en tot een vermogensvermeerdering bij hen hebben geleid. De bankrekeningen waarop de bedragen zijn ontvangen staan op hun namen en er zijn geen aanwijzingen dat deze rekeningen slechts als doorsluisrekening hebben gefungeerd.
Voor de rechtbank bestaat voorts geen twijfel dat [veroordeelde] ook de tegoeden op de [cryptokaart] heeft verkregen. Hij is de tenaamgestelde van deze door hem zelf bestelde kaarten niet gebleken is dat hij deze kaart voor anderen in gebruik had. Sterker nog, [veroordeelde] heeft verklaard dat hij de enige gebruiker is van de kaart en dat hij het met de kaart opgenomen geld heeft opgemaakt. Het door de raadsman gevoerde verweer dat de [cryptokaart] mogelijk door onbekende derden is gebruikt, wordt daarom als onvoldoende aannemelijk terzijde geschoven.
In paragraaf 5.2.1 van de ontnemingsrapportage is - kort gezegd - vermeld dat [veroordeelde] en [naam 1] ten tijde van de verkrijging van de hierboven genoemde bedragen gehuwd waren, dat zij een gezamenlijke huishouding voerden en dat zij gezamenlijk beschikten over de aan hun toebehorende gelden. Op basis hiervan is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat [veroordeelde] en [naam 1] samen een economische eenheid vormden waarbij sprake was van een gezamenlijk vermogen.
Al met al kan worden geconcludeerd dat sprake is van een gezamenlijke vermogensvermeerdering van € 221.602,68 voor [veroordeelde] en [naam 1] .
De wederrechtelijkheid
De rechtbank stelt vast dat de vermogensvermeerdering met een bedrag van € 221.602,68 niet kan worden verklaard uit legale inkomsten van [veroordeelde] en [naam 1] . [veroordeelde] had in de periode 25 januari 2015 tot 10 december 2017 geen legaal inkomen en het legale inkomen van [naam 1] was niet eens toereikend voor het dragen van de vaste lasten van het gezin. Verder is uit onderzoek van [bedrijf] naar voren gekomen dat de verrichtte transacties met de bitcoins via Bitcoinmixers of darkweb marketplaces plaatsvonden.
Zo’n mixer bij de aan- en verkoop van virtuele betaalmiddelen is een door FIU-Nederland vastgestelde witwastypologieen het darkweb wordt, zo is algemeen bekend, veelal gebruikt voor het (ver)kopen van verboden goederen. Daarbij komt dat [naam 1] geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van dit geldbedrag en dat [veroordeelde] over de herkomst van dit geldbedrag hoogst ongeloofwaardig heeft verklaard.Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende aanwijzingen zijn dat (onbekende) strafbare feiten zijn begaan en ertoe hebben geleid dat [veroordeelde] en [naam 1] het bedrag van
€ 221.602,68 in gezamenlijkheid hebben verkregen.