In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.396, terwijl hij zelf een belastbaar inkomen van € 23.279 had aangegeven. De inspecteur had de kapsalon van de partner van de belanghebbende als resultaatsvermogen in aanmerking genomen, wat leidde tot de hogere aanslag.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de kapsalon niet kwalificeert als een zelfstandig gedeelte van de woning, zoals vereist onder de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank overwoog dat, hoewel de kapsalon over een eigen opgang en watervoorziening beschikt, het ontbreken van sanitaire voorzieningen en de noodzaak om door de kapsalon te lopen om de werkplaats te bereiken, tegen de kwalificatie als zelfstandige werkruimte pleiten. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde het belastbaar inkomen vast op € 23.279.
Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 2.030 werden vastgesteld. De rechtbank gelastte ook dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan hem werd vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.