ECLI:NL:RBZWB:2021:482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
AWb- 20_6986
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

Op 4 februari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisaties Baanbrekers. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jong, had beroep ingesteld tegen een besluit van 22 april 2020, waarin een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening werd geweigerd. De gemachtigde van eiser stelde dat het beroep tijdig was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De griffier had de gemachtigde eerder gewezen op de termijnoverschrijding en de rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het beroep was verstreken. De rechtbank overwoog dat de termijn van bezwaar en beroep van openbare orde is en dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend volgens de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6986 PW

uitspraak van 4 februari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.M. de Jong,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisaties Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 11 juni 2020, ontvangen bij de rechtbank per fax op diezelfde dag, beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2020 van Baanbrekers inzake de toekenning van een bijstandsuitkering in de vorm van een geldlening naar de norm van een kostendeler ingevolgde Participatiewet.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 2 juli 2020 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat beroep is ingesteld zodra de gemachtigde van eiser kennis nam van het bestreden besluit. Het lijkt erop dat het bestreden besluit wel op het kantoor van de gemachtigde van eiser is ontvangen, maar dat een en ander vervolgens in een verkeerd dossier terecht is gekomen. Dit is daarna pas later opgemerkt in verband met de maar zeer beperkte aanwezigheid op het kantoor als gevolg van de Covid-19-crisis.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is verzonden op 28 april 2020. De gemachtigde van eiser heeft de verzending en ontvangst van dit besluit niet betwist. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op
9 juni 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 11 juni 2020 per fax en op 12 juni 2020 per post bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift dat per post is verzonden en binnen een week na verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen tijdig ingediend indien het vóór het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Blijkens de poststempel op de enveloppe is het beroepschrift op 11 juni 2020 ter post aangeboden en daarmee niet tijdig verzonden. Het beroepschrift is dus ook gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de gemachtigde van eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van eiser is om ervoor te zorgen dat hij tijdig zijn post onder ogen krijgt. Dat de gemachtigde van eiser door het niet op correcte wijze (laten) afhandelen van zijn post en de beperkte aanwezigheid op zijn kantoor pas later bekend is geworden met dit besluit, komt voor zijn rekening en risico. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.