Op 23 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarde vastgesteld op € 463.000,- en had daarbij ook de aanslagen onroerende zaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing bekendgemaakt. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 19 november 2019. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2021, waarbij de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door taxateur [taxateur]. De belanghebbende was niet aanwezig op de zitting, ondanks dat hij tijdig was uitgenodigd. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de zitting zonder de belanghebbende kon plaatsvinden.
In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat de belanghebbende de WOZ-waarde te hoog vond, terwijl de heffingsambtenaar volhield dat de waarde correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de methodiek van de heffingsambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning, die was vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten, niet te hoog was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de belanghebbende verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.