ECLI:NL:RBZWB:2021:4779

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
02/389474 HA RK 21-193
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure tegen Rabobank

Op 22 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. Hindriks, de kantonrechter in de hoofdzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de rechter. De verzoeker had verschillende gronden aangevoerd, waaronder de opmerking van de rechter dat hij een 'lastige klant' zou zijn en de vrees dat de rechter niet capabel zou zijn om het geschil te begrijpen. De wrakingskamer heeft de procedure op 16 september 2021 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gewraakte rechter aanwezig waren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter de woorden 'lastige klant' in een andere context heeft gebruikt dan de verzoeker aanneemt. De rechter heeft geprobeerd om partijen tot een oplossing te laten komen en heeft daarbij geen vooringenomenheid getoond. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechter had ook voldoende aandacht besteed aan de geschilpunten en de procesorde bewaakt.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen gegronde redenen waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en de beslissing is openbaar gemaakt. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/389474 HA RK 21-193
Beslissing van 22 september 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te ( [postcode] ) [straatnaam + nummer] ,
verzoeker.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek van 4 september 2021, ter griffie ontvangen op 6 september 2021;
  • het bericht van de gewraakte rechter van 7 september 2021, waaruit volgt dat zij
niet berust in de wraking;
  • de processtukken als opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de aantekeningen van de zitting van 3 september 2021 van de kantonrechter van
deze rechtbank, belast met de behandeling van de hoofdzaak, welke zitting heeft geleid tot het wrakingsverzoek;
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 16 september 2021, waarbij verzoeker en de gewraakte rechter aanwezig waren.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Hindriks (hierna: de rechter), optredend als kantonrechter in de zaak met zaaknummer 8961459/CV EXPL 21-111 (hierna: de hoofd- zaak) op de gronden die verzoeker heeft uiteengezet in zijn wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaak heeft verzoeker gevorderd om de Rabobank (hierna: de gedaagde in de hoofdzaak) te veroordelen tot betaling aan verzoeker van een bedrag van € 13.403,00 ter zake van het door hem geleden nadeel door omzetting van de Spaaroptimaalverzekering
naar een Spaarzekerverzekering, berekend tot en met augustus 2020, te vermeerderen met
de wettelijke rente en incasso- en proceskosten.

4.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - gesteld dat de rechter de schijn
van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
 de rechter aan de gedaagde in de hoofdzaak de vraag heeft gesteld of zij verzoeker
een lastige klant vindt;
 verzoeker vermoedt dat de rechter het geschil in de hoofdzaak niet goed begrijpt
waardoor bij hem de vrees is ontstaan dat het geschil en de daaraan ten grondslag liggende becijfermethodiek te complex is voor de rechter;
 verzoeker vindt dat de rechter teveel ontzag of angst heeft getoond voor de advocaat
van de gedaagde in de hoofdzaak, waardoor zij gedaagde in de hoofdzaak meer spreektijd heeft gegeven en de gedaagde in de hoofdzaak daardoor is bevoordeeld;
 de rechter heeft geprobeerd om partijen tot overeenstemming te laten komen, zodat zij
geen vonnis hoeft te wijzen en zij ten onrechte al vooruit is gelopen op haar oordeel door te zeggen dat een eventueel door haar te wijzen vonnis verzoeker zal teleurstellen;
 de rechter onvoldoende aandacht heeft besteed aan geschilpunt 5 in de dagvaarding,
terwijl de rechter geen gedegen vonnis kan wijzen als er over dat punt onvoldoende informatie is uitgewisseld.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft - samengevat en zakelijke weergeven - aangevoerd dat:
 zij de woorden “lastige klant” heeft gebruikt, maar dat verzoeker de woorden in een
andere context plaatst dan ter zitting ter sprake is gekomen. Verzoeker heeft in zijn spreekaantekeningen verondersteld dat hij bij de gedaagde in de hoofdzaak op een zwarte lijst zou zijn geplaatst, maar dit heeft gedaagde in de hoofdzaak weersproken. Beide partijen hebben ook aangegeven dat zij tot een oplossing willen komen. Tegen die achtergrond is toen gezegd dat, indien partijen tot een oplossing willen komen, de gedaagde in de hoofdzaak dan moet “vergeten” dat zij verzoeker, als zij dat vindt, een lastige klant vindt, en verzoeker moet “vergeten” dat hij een stempel heeft;
 zij niet in ziet hoe de door verzoeker gepretendeerde vrees voor onbekwaamheid zich
verhoudt tot de schijn van vooringenomenheid, omdat dit de inhoud van het geschil in de hoofdzaak raakt. Verder herkent zij zich er ook niet in dat zij daarvoor niet capabel zou zijn;
 zij gedaagde in de hoofdzaak niet heeft bevoordeeld, maar aan beide partijen kritische
vragen heeft gesteld. Ook dit raakt de inhoud van het geschil in de hoofdzaak dusdanig dat zij niet in ziet hoe dit zich verhoudt tot de schijn van vooringenomenheid;
 zij weliswaar heeft gezegd dat een eventueel door haar te wijzen vonnis verzoeker zou
kunnen teleurstellen, maar dat verzoeker ook dit in een andere context plaatst. Het was haar bedoeling de procespartijen duidelijk te maken wat zij van haar als rechter mogen verwachten. Dat zij alleen zal beslissen over de hoogte van het schadebedrag en dat hij dus niet kan verwachten dat zij ook zal beslissen dat de gedaagde in de hoofdzaak met hem in gesprek moet gaan;
 zij al voor een deel aandacht had besteed aan het vijfde geschilpunt in de dagvaarding,
maar dat ook dit de inhoud van het geschil in de hoofdzaak dusdanig raakt, dat zij het te ver vindt gaan om daar nader op in te gaan.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling
6.3.
In de eerste plaats is er naar het oordeel van de wrakingskamer geen gegronde reden naar voren gebracht om aan te nemen dat de rechter de woorden “lastige klant” zou hebben verbonden aan de persoon van verzoeker. De wrakingskamer acht geloofwaardig dat de rechter deze woorden ter zitting heeft benoemd in de context als door haar is toegelicht, namelijk - zo begrijpt de wrakingskamer - dat het voor het bereiken van overeenstemming nodig is dat partijen over en weer bepaalde (mogelijke) aannames van elkaar loslaten. Die uitleg stemt ook overeen met de aantekeningen van de zitting en de wrakingskamer ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. Aan deze woorden kan daarom geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden ontleend.
6.4.
Dat de rechter heeft gezegd dat een door haar te wijzen vonnis verzoeker zou kunnen teleurstellen, leidt naar het oordeel van de wrakingskamer onder de gegeven omstandigheden evenmin tot vooringenomenheid noch tot een gerechtvaardigde vrees daarvoor. Het is niet ongebruikelijk dat een rechter op grond van de op dat moment voorliggende gegevens een voorlopig oordeel geeft over een zaak. Verder volgt uit de aantekeningen van de zitting dat verzoeker een gesprek wil met de directie van de bank, waarop de rechter heeft aangegeven alleen te zullen beslissen over de hoogte van het schadebedrag.
6.5.
Voor wat betreft de overige door verzoeker aangehaalde wrakingsgronden begrijpt de wrakingskamer dat deze voortvloeien uit de omstandigheid dat verzoeker zich met name ongehoord voelt doordat de rechter naar zijn mening onvoldoende aandacht heeft besteed aan het (on)zorgvuldig handelen van de gedaagde in de hoofdzaak onder geschilpunt 5 en dat hij daarom de rechter vooringenomen vindt, althans daarvoor vreest. Hoewel de wrakingskamer begrip heeft voor de wijze waarop verzoeker de gang van zaken heeft ervaren, is het de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid zodat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden in de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een grond kan worden gevonden voor het oordeel dat zij jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die
partij bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich dat in deze zaak niet voor. Ook het kritisch bevragen behoort tot de taak van de rechter om de regie te voeren, ook indien dat zou kunnen betekenen dat de ene partij uitgebreider wordt bevraagd dan de ander.
6.6.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.7.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 22 september 2021, door mr. Peters, voorzitter, mr. Zander en mr. Hertsig, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.