Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de belanghebbende tegen de beslissing van de ontvanger om een teruggave van de inkomstenbelasting over het jaar 2019 te verrekenen met een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De belanghebbende had een aanslag IB/PVV opgelegd gekregen over het jaar 2019, wat resulteerde in een terug te ontvangen bedrag van € 1.461. De ontvanger mededeelde op 8 mei 2020 dat deze teruggave was verrekend met de aanslag voor het jaar 2011, en het restant zou worden uitbetaald. Hierop heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt, maar de ontvanger verklaarde dit bezwaar op 19 mei 2020 niet-ontvankelijk, omdat er tegen de verrekening geen rechtsmiddel van bezwaar openstond.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontvanger terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt dat slechts bepaalde beslissingen van de ontvanger voor bezwaar en beroep vatbaar zijn, en dat een beslissing tot verrekening daar niet onder valt. De rechtbank concludeert dat er geen bezwaar openstaat tegen de beslissing van de ontvanger en dat de belanghebbende zijn rechtsmiddelen kan aanwenden bij de civiele rechter. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.