ECLI:NL:RBZWB:2021:4743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
C/02/296068 / FA RK 15-1586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming verhuizing en inschrijving school voor minderjarige in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming voor verhuizing naar Dordrecht met haar minderjarige kind, en om inschrijving van het kind op een basisschool in Dordrecht. De man, de vader van het kind, heeft zijn toestemming hiervoor geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw reeds was verhuisd zonder toestemming van de man, wat aanleiding gaf tot juridische stappen. De rechtbank heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de vrouw, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming krijgt om met het kind te verhuizen en het kind in te schrijven op de basisschool in Dordrecht. De rechtbank heeft ook de zorgregeling tussen de man en het kind aangepast, waarbij de man recht heeft op contact met het kind gedurende twee weekenden per maand en tijdens de schoolvakanties. De rechtbank heeft de kosten voor het halen en brengen van het kind aan de vrouw opgelegd, gezien de omstandigheden van de verhuizing. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, die centraal staan in de beoordeling van gezagskwesties.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
zaakgegevens: C/02/296068 / FA RK 15-1586
Datum uitwerking: 17 september 2021
Uitwerking van de verkorte beschikking van 27 augustus 2021
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. I.H.T.J. Anthonise – Gieling te Goes,
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. Remport Urban te Bergen op Zoom,
ouders van het navolgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [minderjarige] ).
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND(hierna: de GI), gevestigd te Middelburg,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad), om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
  • de beschikking van 8 januari 2021 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • de op 22 juli 2021 ingekomen (aanvullende) zelfstandige verzoeken over vervangende toestemming verhuizing, wisseling school en wijziging zorgregeling;
  • het op 2 augustus 2021 ingekomen verweerschrift tegen de (aanvullende) zelfstandige verzoeken, tevens houdende aanvullende verzoeken over voorlopige toevertrouwing, hoofdverblijf, nihilstelling kinderalimentatie en wijziging zorgregeling, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 4 augustus 2021 van mr. Anthonise – Gieling, met bijlage;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 5 augustus 2021;
  • het F9-formulier van 17 augustus 2021 van mr. Remport Urban, met bijlage;
  • het briefverslag van 25 augustus 2021 van de GI.
1.2
De rechtbank heeft de verzoeken (nader) mondeling behandeld, met gesloten deuren, op 26 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een tweetal vertegenwoordigers namens de GI.
1.3
In verband met de spoedeisendheid van deze zaak heeft de rechtbank, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling aan partijen heeft medegedeeld, op 27 augustus 2021 een verkorte beschikking gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 8 januari 2021. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] . Daarnaast heeft zij, kortgezegd, de bestaande omgangsregeling tussen partijen gewijzigd en een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen vastgesteld op basis waarvan de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar elke week van maandagmiddag uit school en tot dinsdagochtend voor school, waarbij geldt dat deze regeling in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de GI kan worden uitgebreid. De beslissing over de definitieve zorgregeling heeft de rechtbank pro forma aangehouden
2.2
De gecertificeerde instelling Briedis Jeugdbeschermers (hierna: Briedis), die tot 31 juli 2021 was belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling over [minderjarige] , heeft de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen over [minderjarige] met ingang van 1 juni 2021 gewijzigd in die zin dat de man en [minderjarige] , kortgezegd, wekelijks gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar van woensdag na schooltijd en tot vrijdag tot schooltijd, dan wel van woensdag 10:00 uur en tot vrijdag 14:00 uur. Daarnaast is een schema voor de vakantie- en feestdagen vastgesteld.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 juli 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 31 januari 2022. Tevens is Briedis met ingang van 31 juli 2021 vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland (de GI).
2.4
Op 22 juli 2021 zijn namens de vrouw (aanvullende) zelfstandige verzoeken ingediend. Hierbij verzoekt de vrouw, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. haar vervangende toestemming te verlenen (naar de rechtbank begrijpt: ter vervanging van de toestemming van de man) om met [minderjarige] per direct naar Dordrecht te mogen verhuizen;
II. een in goede justitie te bepalen nieuwe zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen;
III. haar vervangende toestemming te verlenen (naar de rechtbank begrijpt: ter vervanging van de toestemming van de man) voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool [school] per schooljaar 2021 – 2022.
2.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 juli 2021 is het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voorlopige zorgregeling afgewezen. De per 1 juni 2021 door Briedis gewijzigde zorgregeling is daarmee in stand gehouden.
2.6
Op 2 augustus 2021 is namens de man een verweerschrift tegen de (aanvullende) zelfstandige verzoeken van de vrouw, tevens houdende aanvullende verzoeken van de man, ingediend. Hierbij verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • bij tussenbeschikking te bepalen dat [minderjarige] (voorlopig) zal worden toevertrouwd aan de man;
  • indien [minderjarige] (voorlopig) aan de man wordt toevertrouwd:
o te bepalen dat de door de man te betalen kinderbijdrage met ingang van het moment dat [minderjarige] bij de man woont, voorlopig op nihil wordt gesteld;
o te bepalen dat de vrouw gerechtigd is tot omgang en dat dit in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de GI zal worden opgepakt;
  • te bepalen dat de GI en/of de Raad een onderzoek zal doen naar het hoofdverblijf en de omgangsregeling van [minderjarige] ;
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald;
  • wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald, te bepalen dat de te betalen bijdrage van de man in de kosten van opvoeding en verzorging van [minderjarige] op nihil wordt gesteld;
  • wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw blijft:
o te bepalen dat de man en [minderjarige] (voorlopig) iedere week omgang hebben van woensdag 10:00 uur of 14:00 uur t/m vrijdag 08:15 of 14:00 uur, afhankelijk van de vraag of [minderjarige] die dag naar school gaat;
o te bepalen dat de man in de huidige zomervakantie omgang zal hebben met [minderjarige] van vrijdag 20 augustus t/m vrijdag 3 september dan wel een zodanige vakantieregeling zoals de rechtbank juist acht;
o te bepalen dat er een (voorlopige) vakantie- en feestdagenregeling zal zijn conform de regeling welke is opgenomen in de brief van Briedis van 7 mei 2021 welke aan de te wijzen beschikking zal worden gehecht;
- dan wel een zodanige regeling zoals de rechtbank juist acht.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 2 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw verboden om zonder toestemming van de man met [minderjarige] te verhuizen, waarbij de vrouw is veroordeeld tot betaling van een dwangsom indien zij niet aan voornoemd verbod voldoet. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald – de rechtbank overweegt: totdat de rechtbank in de bodenprocedure zal hebben beslist – dat [minderjarige] bij verhuizing van de vrouw voorlopig zal worden toevertrouwd aan de man. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2.8
De in de onderhavige zaak voorliggende verzoeken zijn (nader) mondeling behandeld op 5 augustus 2021. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de GI, op verzoek van de rechtbank, een kort onderzoek zal verrichten naar de situatie van [minderjarige] bij beide ouders. In afwachting daarvan heeft de rechtbank de zaak aangehouden tot, uiteindelijk, de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021. De rechtbank heeft de GI verzocht om kort voorafgaand aan de volgende mondelinge behandeling een kort verslag van haar bevindingen over te leggen. Daarnaast heeft de rechtbank (de advocaat van) de vrouw verzocht om een nadere (schriftelijke) onderbouwing van haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van [minderjarige] over te leggen, waarbij in ieder geval wordt ingegaan op de van toepassing zijnde verhuis-criteria. Verder hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling (nadere) afspraken gemaakt over omgang in het kader van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] tijdens de zomervakantie van 2021.
2.9
De rechtbank heeft de voorliggende verzoeken vervolgens (nader) mondeling behandeld op 26 augustus 2021. Naar aanleiding van de (nader) overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1
Het is de rechtbank gebleken dat er tussen de ouders al jarenlang sprake is van veel strijd en dat de omgangs- c.q. zorgregeling tussen de man en [minderjarige] door de vrouw regelmatig niet is nagekomen, ondanks dat al jarenlang wordt gepoogd om de contacten te herstellen en meerdere onderzoeken hebben bevestigd dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de man en [minderjarige] . Zoals hiervoor is overwogen, heeft Briedis voor het laatst een (gewijzigde) zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vastgesteld. Op basis daarvan zijn de man en [minderjarige] sinds juni 2021, kortgezegd, wekelijks gerechtigd tot het hebben van contact met elkaar van woensdag na schooltijd en tot vrijdag tot schooltijd, dan wel van woensdag 10:00 uur en tot vrijdag 14:00 uur. Daarnaast is een schema voor de vakantie- en feestdagen vastgesteld. [minderjarige] heeft in de afgelopen zomervakantie voor het eerst gedurende twee weken bij de man verbleven (hoewel pas na tussenkomst van de rechtbank).
Daarnaast houdt partijen verdeeld de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar Dordrecht. Volgens de man is hij pas in januari 2021 door de vrouw op de hoogte gesteld van haar verhuisplannen. De man stelt dat hij toen afspraken wilde maken over allerlei zaken die [minderjarige] aangaan en niet slechts over de omgang. Vervolgens heeft hij niets meer vernomen over de verhuizing, totdat hij daarover in mei / juni 2021 door de GI is geïnformeerd. Volgens de vrouw had de man al toestemming gegeven voor de verhuizing en moest alleen een goede omgangsregeling nog worden afgesproken. Bovendien heeft de voormalige jeugdbeschermer van Briedis volgens de vrouw aangegeven dat zij zonder toestemming van de man kon verhuizen. Zij ging daar dan ook van uit. Aangezien de man het er niet mee eens was, zag hij zich genoodzaakt om een kortgedingprocedure te starten. Bij voornoemd vonnis in kort geding van 2 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter, kortgezegd en voor zover van belang, aan de vrouw een verbod opgelegd om te verhuizen op straffe van een dwangsom. Het is de rechtbank vervolgens gebleken dat de vrouw haar huis al had opgezegd en zij met ingang van 12 augustus 2021 bij haar partner in Dordrecht woont. De vrouw stelt dat zij geen mogelijkheid heeft om terug te verhuizen naar Zeeland. Daar heeft zij niets en een nieuwe woning is niet gemakkelijk te vinden. Aan de andere kant is gebleken dat de man, naar zijn zeggen eveneens op advies van de voormalige jeugdbeschermer van Briedis, onlangs is verhuisd zonder toestemming van de vrouw, alhoewel hij met 10 kilometer over een relatief korte afstand is verhuisd en dit voor [minderjarige] geen schoolwijziging zou betekenen.
Ook zijn er in de afgelopen periode zorgen ontstaan over [minderjarige] . Gebleken is dat [minderjarige] na voornoemde kortgedingprocedure is weggelopen van school en zij vervolgens is aangetroffen op het strand. Volgens de vrouw was zij weggelopen omdat zij niet naar haar vader wilde gaan. De man betwist daarentegen dat [minderjarige] zelfstandig naar het strand zou zijn gelopen en stelt dat zij mogelijk door of met medeweten van de vrouw naar het strand is gebracht.
De opvolgend GI, die sinds 31 juli 2021 de ondertoezichtstelling over [minderjarige] uitvoert, heeft gezien de ontstane zorgen vervolgens een (kort) onderzoek verricht in de opvoedsituaties van beide ouders. Naar aanleiding daarvan heeft de GI, kortgezegd, in beide opvoedsituaties geen zorgen geconstateerd. Daarnaast heeft de GI gezien dat [minderjarige] bij beide ouders op haar gemak is. Volgens de GI heeft er vanuit Briedis geen overdracht van de maatregel plaatsgevonden.
2.11
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het hoofdverblijf van [minderjarige] in de ideale situatie bij de vrouw in Zeeland is gelegen. Volgens de Raad is het nu echter een keuze tussen twee kwaden. Aangezien de vrouw er voor kiest om naar Dordrecht te verhuizen, heeft de Raad in eerste instantie geadviseerd om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man in Zeeland te bepalen en de verzoeken van de vrouw derhalve af te wijzen. De Raad heeft ter onderbouwing daarvan aangegeven dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt en zij op dit moment bovenal behoefte heeft aan rust. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn advies, gezien het besprokene tijdens de mondelinge behandeling, genuanceerd. Gelet op de complexe situatie, is volgens de Raad nader onderzoek nodig, hoewel dat gecompliceerd is omdat het nieuwe schooljaar aankomende week al begint en de moeder reeds is verhuisd. De Raad heeft zich ten aanzien van de beslissing op de verzoeken daarom gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.12
Vooropgesteld heeft de rechtbank ernstige bedenkingen bij de wijze waarop met name de moeder in de afgelopen jaren heeft gehandeld. Duidelijk is dat [minderjarige] hiervan de dupe is. Ook de rol van Briedis is niet helpend geweest in het conflict tussen de ouders. De rechtbank overweegt dat zij momenteel voor een groot dilemma staat. Zoals de Raad tijdens de mondelinge behandeling al heeft aangegeven, is het een keuze tussen twee kwaden. Bij welke ouder [minderjarige] haar hoofdverblijf ook zal hebben en of de rechtbank aan de vrouw vervangende toestemming zal verlenen voor de verhuizing naar Dordrecht, voor [minderjarige] zal het hoe dan ook leiden tot grote veranderingen in haar leven. De rechtbank vindt het belangrijk om voor het starten van het nieuwe schooljaar duidelijkheid te verschaffen over de vraag bij welke ouder [minderjarige] zal wonen en naar welke school zij zal gaan. Daarnaast acht de rechtbank zich gezien de overgelegde stukken en gehoord partijen momenteel voldoende geïnformeerd om te kunnen beslissen op de verzoeken. Een nader onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet nodig, aangezien de GI reeds heeft geconstateerd dat er over beide opvoedsituaties geen zorgen bestaan en [minderjarige] zich bij beide ouders op haar gemak voelt.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de beslissing op de verzoeken aan te houden en de Raad te verzoeken om een (nader) onderzoek te verrichten naar de voorliggende verzoek(en). De rechtbank zal daarom hierna inhoudelijk ingaan op de verschillende verzoeken. Daarbij zal de rechtbank de verzoeken tot vaststelling van het hoofdverblijf en tot vervangende toestemming verhuizing tegelijkertijd beoordelen, aangezien dit elkaar uitsluitende verzoeken zijn.
Hoofdverblijf bij man/ vervangende toestemming verhuizing vrouw met [minderjarige] naar Dordrecht
2.13
Ingevolge artikel 1:253 a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt Voordat de rechtbank kan beslissen, moet de rechtbank op grond van artikel 1:253a lid 5 BW bezien of partijen er onderling uit kunnen komen. Het is de rechtbank echter gebleken dat de standpunten en belangen van partijen ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] en de verhuizing lijnrecht tegenover elkaar staan, waardoor een overeenstemming tussen hen op deze geschilpuntenniet mogelijk is gebleken.
2.14
Bij een beslissing met betrekking tot een verhuizing worden blijkens vaste jurisprudentie alle omstandigheden van het geval in acht genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is. Deze omstandigheden kunnen onder meer zijn:
- het recht en belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de extra kosten van het contact na de verhuizing.
2.15
De rechtbank overweegt dat de vrouw in beginsel het recht heeft om haar verblijfplaats te kiezen en haar leven opnieuw in te richten indien de omstandigheden van het geval, een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing kan rechtvaardigen. Aangenomen kan worden dat de vrouw een persoonlijk belang heeft om naar Dordrecht te verhuizen, omdat haar huidige partner daar woont en zij met hem wil samenwonen. Hoewel zij naar het oordeel van de rechtbank geen absolute noodzaak heeft om te verhuizen, heeft zij er wel belang bij. Aangezien de vrouw in de randstad werkt, heeft zij na de verhuizing met betrekking tot woon-werkverkeer een aanzienlijk mindere reistijd. Dat de vrouw ook thuiswerkt waardoor zij niet de volledige week naar de randstad hoeft te reizen en [minderjarige] op de dagen dat de vrouw fysiek op haar werk aanwezig is bij de man verblijft, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook dan heeft de vrouw immers een belang om dichter bij haar werk te wonen.
2.16
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft zij ernstige bedenkingen bij de wijze waarop de vrouw de verhuizing heeft doordacht en voorbereid nu zij, weliswaar naar zij heeft verklaard op advies van de voormalige jeugdbeschermer van Briedis, haar woning in Krabbendijke heeft opgezegd en zij reeds is verhuisd naar Dordrecht zonder toestemming van de man, terwijl zij wist dat de man het daarmee oneens is en haar bij vonnis in kort geding d.d. 2 augustus 2021 is verboden om te verhuizen. Aan de andere kant is de verhuizing naar het oordeel van de rechtbank wel voorbereid in die zin dat de vrouw bij haar partner in Dordrecht woont en zij al een school heeft gevonden voor [minderjarige] .
2.17
De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw altijd de hoofdopvoeder van [minderjarige] is geweest en er pas sinds juni 2021 sprake is van langerdurend contact tussen de man en [minderjarige] . In de afgelopen zomervakantie heeft [minderjarige] voor het eerst gedurende twee weken bij de man verbleven. De zorgregeling tussen de man en [minderjarige] wordt op dit moment nog verder opgebouwd. Hoewel de rechtbank als onbetwist aanneemt dat de contacten tussen de man en [minderjarige] positief zijn verlopen, is er op dit moment nog sprake van een prille situatie. De man is pas kort meer intensief betrokken in het leven van [minderjarige] . Niet gebleken is dat de vrouw tekortschiet in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Naar aanleiding van het onderzoek dat de GI onlangs in de opvoedsituaties van beide ouders heeft verricht, heeft de GI immers geconcludeerd dat er op dit moment over beide opvoedsituaties geen zorgen bestaan en [minderjarige] zich bij beide ouders op haar gemak voelt.
2.18
De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw aan de man alternatieven heeft geboden om de verhuizing voor hem te verzachten nu zij tijdens de mondelinge behandeling heeft ingestemd met het vaststellen van een ruime weekend- en vakantieregeling. De man is het hier echter niet mee eens, omdat hij vanwege zijn werk bij een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking maximaal twee weekenden per maand vrij kan krijgen. Hierdoor zou hij ongeveer vier dagen per maand contact met [minderjarige] kunnen hebben en dat is een vermindering vergeleken met de twee dagen per week van woensdag en tot vrijdag die hij momenteel met [minderjarige] doorbrengt. De man vindt het voorstel van de vrouw dan ook geen compensatie voor wat hij is kwijtgeraakt. Daarnaast vindt de man het voorstel van de vrouw om de kosten van het halen en brengen in het kader van de zorgregeling over [minderjarige] bij helfte te verdelen te mager. Als gevolg van de verhuizing van de vrouw heeft de man immers hogere kosten en hij vindt niet dat hij die kosten voor zijn rekening zou moeten nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de man ten aanzien van voornoemde punten door de verhuizing echter niet onevenredig benadeeld, omdat de periode waarin de man en [minderjarige] langerdurend contact met elkaar hebben gehad met drie maanden (sinds 1 juni 2021) nog relatief kort is. De man raakt ten gevolge van de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar Dordrecht dan ook relatief weinig kwijt. Daarnaast kunnen de verloren dagen (gedeeltelijk) worden gecompenseerd door het vaststellen van een ruimere vakantieregeling.
2.19
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] sinds haar geboorte in Zeeland woont en dat haar vrienden/familie hier wonen. Zij zal hier dus enigszins geworteld zijn. De rechtbank vindt de afstand naar Dordrecht echter overbrugbaar. Daarnaast zal [minderjarige] gelet op haar jonge leeftijd in Dordrecht waarschijnlijk ook goed kunnen aarden en vriendjes/vriendinnetjes kunnen maken. Ook heeft [minderjarige] gelet op haar jonge leeftijd nog geen groot sociaal leven in Zeeland dat zij achterlaat. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat ook de vader inmiddels is verhuisd en dat ook dit een verandering voor [minderjarige] inhoudt.
2.2
De rechtbank overweegt ten slotte dat de communicatie en samenwerking tussen de ouders zeer zeker verbetering behoeft, maar dat de GI bij de ouders betrokken is en zij, indien nodig, nog (verdere) hulpverlening kan inzetten gericht op het verbeteren van de onderlinge samenwerking en communicatie tussen de ouders. Daarbij kan de GI ook zorgdragen voor continuïteit in de zorgregeling en, mocht de vrouw zonder gegronde reden [minderjarige] bij de man weghouden, de kinderrechter verzoeken, door middel van bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing, de vrouw een dwangsom op te leggen danwel een machtiging uithuisplaatsing bij de man te verzoeken.
2.21
Op basis van het voorgaande is de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen van oordeel dat in deze situatie de belangen van de vrouw en [minderjarige] bij een verhuizing naar Dordrecht zwaarder dienen te wegen dan de belangen van de man. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop. In dat kader overweegt de rechtbank dat met name zwaar weegt dat de situatie voor [minderjarige] , welke beslissing ook genomen wordt, ingrijpend zal veranderen. Continuïteit van het hoofdverblijf bij de moeder zal haar naar het oordeel van de rechtbank het meest helpen om hier goed mee om te gaan. Gelet op de hierna vast te stellen zorgregeling is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de man niet onevenredig tekort zullen worden gedaan.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen en haar, ter vervanging van de toestemming van de man, vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] naar Dordrecht te verhuizen. Deze beslissing impliceert dat het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal worden afgewezen.
Vervangende toestemming inschrijving school
2.22
Gebleken is dat de vrouw [minderjarige] wenst in te schrijven op basisschool [school] te Dordrecht, maar dat de man zijn toestemming hiervoor weigert. Nu de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , levert deze kwestie naar het oordeel van de rechtbank eveneens een geschil in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening op dat aan haar kan worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 BW). De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.23
De rechtbank constateert dat het partijen niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over de inschrijving van [minderjarige] bij een basisschool. Zij zal hierna dan ook overgaan tot het beoordelen van en het beslissen op het geschil.
2.24
Zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] afwijzen en aan de vrouw, ter vervanging van de toestemming van de man, vervangende toestemming verlenen om met [minderjarige] naar Dordrecht te verhuizen. Aangezien het vanuit Dordrecht praktisch onmogelijk is en niet in het belang van [minderjarige] dat zij naar haar huidige school in Zeeland blijft gaan, vindt de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat zij met ingang van het schooljaar 2021 – 2022 zal worden ingeschreven bij een school in Dordrecht. Het belang van [minderjarige] is daarmee gediend, doordat zij dan een korte reisafstand naar school zal hebben en zij op school vriendjes/vriendinnetjes kan maken die bij haar in de buurt wonen. Nu de man niet specifiek verweer heeft gevoerd tegen inschrijving van [minderjarige] bij basisschool [school] te Dordrecht en het de rechtbank niet is gebleken dat inschrijving van [minderjarige] op die school in strijd met haar belangen is, zal de rechtbank de benodigde toestemming verlenen en het verzoek van de vrouw op onderstaande wijze toewijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
2.25
Ingevolge artikel 1:253 a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank beproeft, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders en neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind voorkomt.
2.26
De rechtbank constateert dat het partijen niet is gelukt om tot overeenstemming te komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] . Zij zal hierna dan ook overgaan tot het beoordelen van en het beslissen op het geschil.
2.27
De rechtbank overweegt allereerst dat bij voornoemde beschikking van 8 januari 2021 een voorlopige zorgregeling is bepaald op basis waarvan de man en [minderjarige] , kortgezegd, wekelijks gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar van maandagmiddag uit school en tot dinsdagochtend uit school, waarbij geldt dat deze regeling in het kader van de ondertoezichtstelling en onder regie van de GI kan worden uitgebreid. Briedis heeft voornoemde zorgregeling vervolgens gewijzigd in die zin dat de man en [minderjarige] , kortgezegd, wekelijks gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar van woensdag na schooltijd en tot vrijdag tot schooltijd, dan wel als [minderjarige] op die dagen niet naar school gaat van woensdag 10:00 uur en tot vrijdag 14:00 uur. Daarnaast is een schema voor de vakantie- en feestdagen vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank komt voornoemde (gewijzigde) zorgregeling niet langer tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . Vanwege de afstand tussen de woning van de vader in Schore en de woning van de moeder in Dordrecht is een doordeweeks wisselmoment met het oog op de schooltijden van [minderjarige] namelijk praktisch onhaalbaar en voor [minderjarige] te onrustig.
2.28
De rechtbank vindt het voorts van belang dat er sprake is van positief en frequent contact tussen de man en [minderjarige] , maar ook dat de zorgregeling voor alle betrokkenen haalbaar is. Voor [minderjarige] is duidelijkheid over het contact met haar vader van belang waarbij voorkomen moet worden dat contactafspraken niet door kunnen gaan met als gevolg dat zij mogelijk wordt teleurgesteld. Aangezien de rechtbank een zorgregeling met één of meerdere doordeweekse wisselmomenten niet in het belang van [minderjarige] acht en de man heeft aangegeven dat hij vanwege zijn werk maximaal twee weekenden per maand vrij kan hebben, zal de rechtbank – onder wijziging van de beschikking van 8 januari 2021 (C/02/296068 / FA RK 15-1586) en voor zover nodig onder wijziging van andere eerder overeengekomen regelingen en afspraken voor zover het de zorgregeling tussen de man en de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige] betreft – bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee door partijen in goed onderling overleg nader te bepalen weekenden per maand van vrijdagmiddag uit school en tot zondagavond 18:00 uur, waarbij [minderjarige] haar avondeten op zondagavond nuttigt bij de man, alsmede tijdens de helft van de zomer- en de kerstvakanties. De rechtbank zal de weekenden niet specifiek vastleggen, zodat de man nog kan schuiven met zijn werkrooster. Daarnaast zal de rechtbank de overige schoolvakanties aan de man toebedelen zodat hij (gedeeltelijk) wordt gecompenseerd voor de vermindering van het aantal contactmomenten per maand. De rechtbank zal ten slotte bepalen dat de vrouw de kosten draagt voor het halen en het brengen van [minderjarige] in het kader van deze zorgregeling (in dit geval de benzinekosten van de man en de kosten van de treinkaartjes voor haarzelf en [minderjarige] ), aangezien de rechtbank het onredelijk vindt wanneer de man financieel zou worden benadeeld ten gevolge van de verhuizing van de vrouw naar Dordrecht.
Overige voorwaardelijke aanvullende verzoeken van de man
2.29
Nu de rechtbank het aanvullende verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] zoals zij hiervoor heeft overwogen, zal afwijzen, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van en de beslissing op de aanvullende verzoeken van de man om, ingeval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald dan wel ingeval [minderjarige] (voorlopig) aan hem wordt toevertrouwd, een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vast te leggen en de door de man te betalen kinderbijdrage op nihil te stellen. Deze verzoeken behoeven dan ook geen beoordelen en beslissing van de rechtbank.
2.3
Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
2.31
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
verleent, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming aan de vrouw om met de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] te verhuizen naar [gemeente] ;
verleent, ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming aan de vrouw om de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige] in te schrijven op basisschool [school] te [gemeente] ;
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van de rechtbank van 8 januari 2021 (C/02/296068 / FA RK 15-1586) en voor zover nodig onder wijziging van andere eerder overeengekomen regelingen en afspraken voor zover het de zorgregeling tussen de man en de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige] betreft, dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar gedurende twee door partijen in goed onderling overleg nader te bepalen weekenden per maand van vrijdagmiddag uit school en tot zondagavond 18:00 uur alsmede tijdens de helft van de zomer- en kerstvakantie en tijdens de volledige duur van de overige schoolvakanties, waarbij de man [minderjarige] op vrijdagmiddag ophaalt op school en de vrouw haar op zondagavond weer ophaalt bij de man, waarbij [minderjarige] haar avondeten op zondagavond nuttigt bij de man en waarbij de vrouw de kosten draagt voor het halen en het brengen van [minderjarige] in het kader van deze zorgregeling (in dit geval de benzinekosten van de man en de kosten van de treinkaartjes voor haarzelf en [minderjarige] );
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2021 door
mr. I. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. B.T.M. Wallerbos als griffier.
(BW)
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.