ECLI:NL:RBZWB:2021:4707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
02/307422-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling met TBS-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 september 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten, waaronder twee pogingen tot zware mishandeling, twee mishandelingen en een vernieling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen en terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 december 2020 in Oosterhout met kracht verschillende voorwerpen, waaronder glaswerk, naar een receptioniste gooide, wat leidde tot verwondingen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 4 september 2020 in Oss een klantmanager WMO mishandelde door haar te slaan en te schoppen terwijl zij op de grond lag. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege zijn complexe psychische problematiek, waaronder ADHD en andere stoornissen. De rechtbank volgde het advies van deskundigen en oordeelde dat de veiligheid van anderen eist dat de verdachte in een klinische setting behandeld wordt. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/307422-20
vonnis van de meervoudige kamer van 21 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in P.I. Zaanstad,
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling van [naam 1] op 3 december 2020 te Oosterhout;
Feit 2:vernieling van verschillende goederen in een hotel te Oosterhout op 3 december 2020;
Feit 3:poging tot zware mishandeling, dan wel mishandeling van [naam 2] op 4 september 2020 te Oss;
Feit 4:poging tot zware mishandeling van een forensisch therapeutisch medewerker van [Instantie 1] op 19 januari 2021 te Den Haag;
Feit 5:mishandeling van een forensisch therapeutisch medewerker van [Instantie 1] op 19 januari 2021 te Den Haag;
Feit 6:mishandeling van een medewerker van [Instantie 2] op 28 februari 2021 te Vught.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [naam 1] en [naam 2] (feit 1 primair en feit 3 primair), vernieling van diverse goederen van het [bedrijf] (feit 2) en mishandeling van een therapeutisch medewerker van de [Instantie 1] (feit 5) en van een medewerker van de [Instantie 2] (feit 6) en baseert zich daarbij op de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De officier van justitie acht feit 4 niet bewezen, omdat onduidelijk is of de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel konden veroorzaken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de subsidiair tenlastegelegde mishandeling kan worden bewezen. Ten aanzien van de vraag of het gooien met de in de tenlastelegging genoemde goederen kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, zoals primair tenlastegelegd, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd, dat indien niet vaststaat dat aangeefster tegen haar hoofd is geschopt terwijl zij op de grond lag, dit feit geen poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. Mocht wel vaststaan dat aangeefster tegen het hoofd is geschopt terwijl zij op de grond lag, kan volgens de verdediging het primair tenlastegelegde worden bewezen. In ieder geval kan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling worden bewezen. Voorts is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 4, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gepoogd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft de verdediging geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen, met name nu op grond van de camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat verdachte een duwende beweging naar de forensisch therapeutisch medewerker maakte richting de trap. Voor de andere tenlastegelegde handelingen, te weten het vastpakken en van de trap trekken van die therapeutische medewerker, is naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewijs, maar deze handelingen rechtvaardigen, zonder bijkomende feiten en omstandigheden waarvan niet is gebleken, niet de conclusie dat de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
In bijlage II heeft de rechtbank de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, vervat in de wettige bewijsmiddelen, opgenomen. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 en feit 3
Feit 1
Gelet op de vraag van de verdediging of het gooien met de in de tenlastelegging genoemde goederen kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt in dat kader voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de verklaring van aangeefster [naam 1] en de camerabeelden is op te maken dat verdachte met kracht en in de richting naar aangeefster diverse voorwerpen, waaronder glaswerk en een beeldscherm, heeft gegooid. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij zichzelf in bescherming heeft moeten nemen door weg te duiken achter een andere balie en dat zij, naar eigen zeggen, wanneer verdachte haar hoofd op deze wijze had geraakt en zij niet tijdig zou zijn weggedoken, een zware hoofdwond ofwel erger opgelopen zou hebben. Aangeefster is ook daadwerkelijk geraakt door een aantal voorwerpen en heeft daardoor letsel opgelopen in de vorm van wonden aan haar rechteronderarm en rechterbil, zo blijkt ook uit foto’s in het dossier.
De rechtbank is van oordeel dat het in een forse geweldsescalatie op korte afstand met kracht in de richting van een persoon gooien van glaswerk en een computerbeeldscherm – naar algemene ervaringsregels – een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert, aangezien het hoofd een kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam en rondvliegend glaswerk op zijn minst genomen ernstig oogletsel kan veroorzaken. Het handelen van verdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat moet worden geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 december 2020 te Oosterhout opzettelijk heeft gepoogd [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
feit 1 primair).
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [naam 2] , nadat zij door een vuistslag van verdachte ten val was gekomen en op de grond lag, met geschoeide voet heeft geschopt. Zij verklaart dat zij eenmaal op de grond niets anders kon doen dan haar hoofd beschermen met haar armen. Getuige [naam 3] , de moeder van verdachte, verklaart dat verdachte meerdere keren tegen het gezicht, romp en heup van [naam 2] trapte toen zij op de grond lag.
Op foto’s van het opgelopen letsel is te zien dat [naam 2] wondjes heeft op zowel haar linker- als rechteroor en dat de rechterzijde van haar gezicht verdikt is. Op haar slaap en kaak heeft zij blauwe plekken.
De rechtbank leidt uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, af dat verdachte (ook) tegen het hoofd van aangeefster heeft geschopt terwijl zij op de grond lag en aangeefster de impact van die schoppen heeft proberen op te vangen met haar armen. De gedragingen van verdachte zijn, onder de omstandigheden waaronder zij zijn verricht, naar algemene ervaringsregels zozeer passend bij het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat naar het oordeel van de rechtbank verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [naam 2] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het handelen van verdachte was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat moet worden geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 september 2020 te Oss opzettelijk heeft gepoogd [naam 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
feit 3 primair).
4.3.4
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs van feiten 2, 5 en 6
Feit 2
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op
3 december 2020 te Oosterhout een klokje of thermometer, glaswerk, een glazen vaas, een lamp en een computerbeeldscherm, toebehorende aan het [bedrijf] , heeft vernield.
Feit 5
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 januari 2021 te Den Haag een forensisch therapeutisch medewerker van de [Instantie 1] geregistreerd onder nr. 26092208 heeft mishandeld.
Feit 6
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 februari 2021 te Den Haag een medewerker van de [Instantie 2] geregistreerd onder nr. 1162782 heeft mishandeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1op 3 december 2020 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht verscheidene goederen - waaronder glaswerk en een lamp en een computerbeeldscherm met voet - in de richting van het lichaam van voornoemde [naam 1] heeft gegooid, (waarbij die [naam 1] door een of meer van die goederen is geraakt aan een onderarm en de rechter bil), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 3 december 2020 te Oosterhout opzettelijk en wederrechtelijk een klokje of een thermometer, glaswerk, een glazen vaas, een lamp, en een beeldscherm met voet, die geheel aan een ander, te weten aan [bedrijf] toebehoorden, heeft vernield;
Feit 3op 4 september 2020 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voormeld opzet die [naam 2]
- meermalen met kracht met gebalde vuist tegen haar gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan die [naam 2] ten val is gekomen en
- vervolgens terwijl die [naam 2] op de grond lag, meermalen met kracht met geschoeide voet tegen haar hoofd en romp en heup heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 5op 19 januari 2021 te 's-Gravenhage, een forensisch therapeutisch medewerker van de [Instantie 1] geregistreerd onder nr. 26092208
,heeft mishandeld door die medewerker van de [Instantie 1] , meermalen tegen haar benen te trappen/schoppen;
Feit 6hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Vught, een medewerker van [Instantie 2] geregistreerd onder nr. 1162782 heeft mishandeld door voormelde medewerker met kracht in haar gezicht te slaan/stompen en vervolgens meermalen tegen haar benen te schoppen/trappen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.Oplegging straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. Daarnaast is door de officier van justitie gevorderd om naast de maatregel van TBS met verpleging tevens een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie niet proportioneel is ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. Aan verdachte dient de meer proportionele maatregel van TBS met voorwaarden te worden opgelegd, zoals ook in het rapport van de gedragsdeskundigen van 14 april 2021 is geadviseerd. Volgens de verdediging wenst verdachte zijn medewerking te verlenen aan behandeling en begeleiding in het kader van TBS met voorwaarden. Een klinische opname van minimaal één jaar op een afdeling met een hoog beveiligingsniveau en dwangmedicatie kunnen als voorwaarden worden gesteld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, te weten twee pogingen tot zware mishandeling, twee mishandelingen en een vernieling. Op 4 september 2020 heeft verdachte een klantmanager WMO voor de gemeente Breda in een agressieve opwelling met zijn vuisten in het gezicht geslagen en toen zij weerloos op de grond lag geschopt. Het slachtoffer heeft zichzelf moeten beschermen door haar armen voor haar gezicht te doen. Had zij dit niet gedaan, dan hadden de gevolgen van deze geweldsescalatie vele malen ernstiger kunnen zijn geweest. Vrij kort daarna, op 3 december 2020, heeft verdachte in een woedeaanval vanaf een hotelbalie diverse spullen naar een receptioniste gegooid, waaronder glaswerk en een beeldscherm. Het slachtoffer heeft hierdoor verschillende snijwonden opgelopen. Ook bij dit feit is het van geluk te spreken dat het bij een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gebleven en de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. Tot slot heeft verdachte gedurende zijn voorarrest eerst in [Instantie 1] en later ook [Instantie 2] , uit het niets een medewerker van de penitentiaire instelling mishandeld.
Ten aanzien van alle mishandelingen geldt dat het een situatie betrof waarin verdachte plotseling uitbarstte in fors agressief gedrag en personen aanviel, door – in bijna alle gevallen – met zijn vuisten tegen hun gezicht te slaan en/of hen te schoppen.
De bewezenverklaarde geweldsfeiten hebben alle de nodige impact gehad op de slachtoffers. Dit blijkt ook uit de ingediende verzoeken tot schadevergoeding van slachtoffers [naam 2] en [naam 1] en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van [naam 1] . Voor de medewerkers van het [Instantie 1] en de [Instantie 2] geldt dat zij in hun werk weliswaar gewend zijn om te gaan met agressie, maar dat het goed voorstelbaar is dat zij erg geschrokken zijn van de onverwachte heftigheid van de agressie van verdachte in hun richting. Datzelfde geldt voor hun directe collega’s.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
6.3.2
Persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 29 januari 2021. Daaruit volgt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor (gewelds-)misdrijven, waaronder mishandelingen van hulpverleners.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 14 april 2021 van psychiater dr. A. Banaei Kashani en GZ-psycholoog drs. M.H. Keppel dat is uitgebracht in verband met de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten en het aanvullend rapport van diezelfde deskundigen van 20 augustus 2021, dat mede is uitgebracht naar aanleiding van de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Het NIFP-rapport van 14 april 2020 houdt, samengevat weergegeven, het volgende in:
Bij verdachte is sprake van complexe problematiek. In diagnostische zin gaat het om ADHD (aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis), Gilles de la Tourette, obsessief compulsieve stoornis, laagbegaafdheid, andere gespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis en autisme.
Rond 2013 doen zich bij verdachte voor het eerst agressieve impulsdoorbraken voor,
waarbij hij vernielingen aanricht en personen in zijn omgeving mishandelt. Er volgt
een opname met een inbewaringstelling. Sindsdien is bij verdachte een patroon zichtbaar van psychotische decompensatie en stabilisatie, grotendeels samenhangend met medicatie-inname. Na een gedwongen opname met dwangmedicatie in 2013 stabiliseert verdachte van zijn psychose en keert hij terug bij [naam 4] . Toen de dwangmedicatie stopte, staakte verdachte de medicatie-inname weer. Psychotische decompensatie, achterdocht en een reeks ernstige mishandelingen en vernielingen in 2015 waren het gevolg. Verdachte is vervolgens twee jaar lang gedwongen opgenomen en maakt bij de Woenselse Poort, onder dwangmedicatie en later op vrijwillige basis, een stabiele periode door. Na uitstroom staakt verdachte in maart 2020 echter opnieuw zijn medicatie, waarbij het patroon zich herhaalt; verdachte wordt psychotisch en het ging weer mis.
In verband met de bij verdachte gediagnosticeerde problematiek wordt geadviseerd om verdachte de tenlastegelegde feiten (1-3) in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte was in de periode dat de tenlastegelegde feiten (1-3) plaatsvonden ontregeld doordat hij zich had onttrokken aan behandeling en begeleiding. Verdachte was de controle over zijn gedrag weliswaar voor een deel kwijt, maar had gezien zijn voorgeschiedenis kunnen en moeten weten dat hij hulp en medicatie nodig had.
Het risico op recidive van gewelddadig gedrag, zwaar lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld bij ongewijzigde omstandigheden en zonder adequate hulpverlening en extern toezicht wordt door de deskundigen als hoog wordt beoordeeld.
Volgens de deskundigen dient medicatie de basis te vormen voor de behandeling, om de psychische toestand van verdachte stabiel te houden. Dwangmedicatie is hiervoor aangewezen, gezien de afwijzende houding van verdachte ten opzichte van medicatie en eerdere therapieontrouw. Ter bevordering van de therapietrouw wordt geadviseerd verdachte te betrekken bij de behandeling en te zoeken naar een voor verdachte zo geschikt mogelijk middel, met de minste bijwerkingen. Enkel medicatie is in het verleden niet afdoende geweest om agressie en geweld te voorkomen. Er dient, al dan niet in overleg met experts, aandacht te zijn voor psychotherapeutische behandeling van Gilles de la Tourette. Daarnaast dient aandacht te zijn voor zijn autisme. Wat betreft de periodiek explosieve stoornis is eerder gebleken dat het regelmatig ventileren van zijn gevoelens en frustraties tot een reductie van de spanning kan leiden. Het opbouwen van een duurzame werkrelatie met zijn behandelaren, in een vertrouwde omgeving die aansluit op zijn problematiek en behoeften, is hiervoor van noodzakelijk belang. Tevens wordt aangeraden een signaleringsplan op te stellen. Naast behandeling is het van belang dat de diagnostiek verder verfijnd wordt, ook om het agressieve gedrag beter te kunnen plaatsen.Als verdachte langdurig stabiel is en zonder agressie-incidenten, kan toegewerktworden naar een zekere mate van zelfstandigheid en zingeving, zoals (vrijwilligerswerk). Na een eventuele uitstroom is het van cruciaal belang dat een langdurig en intensief nazorgtraject volgt. Een beschermde woonvorm met 24-uursbegeleiding en verplichte medicatie, mogelijk zijn leven lang, is hiervoor aangewezen.
Om dit te bereiken is volgens de deskundigen een strikt en langdurig behandelkader aangewezen. Gezien het jarenlange recidiverende patroon van de delicten, het hoge risico op geweld, de noodzaak tot langdurige behandeling en het gebrek aan ziekte-inzicht, wordt een behandeling in het kader van terbeschikkingstelling noodzakelijk geacht. De vraag of de tbs met voorwaarden kan worden uitgevoerd vanwege het onvoorspelbare gedrag van verdachte, en moeizame behandelingen tot nu toe en de complexiteit van de pathologie is volgens de deskundigen lastig te beantwoorden. Aangezien bij een tbs met voorwaarden er redelijk vlot wordt toegewerkt naar resocialisatie, is de verwachting van rapporteurs dat deze maatregel te veel spanning zal opleveren bij verdachte en de behandeling zal doen stagneren.
In verband met de bereidheid van verdachte om zich aan voorwaarden te houden spreken de deskundigen dan nog een lichte voorkeur uit om de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden te laten onderzoeken middels een maatregelenrapport van de reclassering. Belangrijk is in ieder geval wel dat verdachte start met een klinische behandeling van minimaal een jaar op een afdeling met een hoog beveiligingsniveau.
In verband met de tenlastegelegde feiten onder 4, 5 en 6, die verband houden met de tenlastegelegde mishandelingen in het [Instantie 1] en de P.I., is op 20 augustus 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan zowel het psychiatrisch als het psychologisch onderzoek en beide deskundigen onthouden zich daarom van conclusies en advies. Op basis van de bevindingen uit het eerder onderzoek worden wel enkele overwegingen gegeven. Deze overwegingen houden in, zakelijk weergegeven:
De nieuwe, beschikbare informatie geeft geen reden om de eerdere diagnostische overwegingen over de persoon van verdachte te heroverwegen. Bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 4 tot en met 6 is het aannemelijk dat ten tijde van deze nieuwe ten laste gelegde feiten sprake was van de eerder gediagnosticeerde problematiek.
Het risico op recidive van gewelddadig gedrag bij ongewijzigde omstandigheden en
zonder adequate hulpverlening en extern toezicht wordt als hoog beoordeeld.
Het risico op zwaar lichamelijk letsel wordt eveneens als hoog ingeschat, vanwege het
heftige karakter van de mishandelingen, het gegeven dat hij vaak niet uit zichzelf stopt
met schoppen en slaan en het gegeven dat zijn slachtoffers vrijwel altijd fysiek zwakker
zijn dan hijzelf. Het risico op acuut dreigend geweld wordt als hoog ingeschat, gezien de
twee recente geweldsincidenten in het [Instantie 2] en [Instantie 1] .
Verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan dit aanvullende rapport. Daardoor kunnen zij niet toetsen of hij mee zou willen werken met TBS met voorwaarden en/of hij daartoe in staat is. Ook kunnen zij niet overleggen met zijn huidige behandelaren en is het niet duidelijk of en welke medicatie verdachte gebruikt. Nu verdachte ook in een (hoog)beveiligde instelling gewelddadig gedrag heeft vertoond, wordt een zeer hoog beveiligingsniveau nodig geacht om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te verminderen. Vanwege dit recidiverende, gewelddadige, gedrag in een hoog beveiligde setting kan de veiligheid van de omgeving van verdachte onvoldoende worden gegarandeerd met een TBS met voorwaarden. Er is namelijk een langdurige, stapsgewijze behandeling nodig in een zeer hoog beveiligde setting. Volgens de deskundigen zijn er geen andere juridische kaders mogelijk zijn dan TBS met dwangverpleging om dit te bieden.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op een Reclasseringsadvies van 24 augustus 2021, waarin samengevat het volgende wordt weergegeven:
De reclassering schat de kans op recidive op basis van de huidige informatie, waaronder de rapporten van de deskundigen, hoog in. Er is sprake van een lange behandelgeschiedenis met dwangmedicatie, het ontlopen en stoppen met medicatie en het erger worden van problematiek waarbij er sprake is van plotseling explosief agressief gedrag richting willekeurige personen en een weigering om mee te werken aan het opstellen van recente diagnostiek door het NIFP. Zij zien op dit moment nog geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen uit de hierboven weergegeven rapporten van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit brengt mee dat de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte in verminderde mate worden toegerekend. Gelet op de aard van de door de deskundigen geschetste problematiek van verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat niet alleen feiten 1, 2 en 3, maar ook de andere feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
6.3.3
Straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de feiten aan verdachte (slechts) verminderd kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal tevens bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf volledig zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting. Verdachte komt weliswaar vanwege de duur van de opgelegde gevangenisstraf in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, maar gelet op de duur van het strafrestant op de vonnisdatum is de verwachting dat verdachte de gevangenisstraf volledig in de penitentiaire inrichting zal ondergaan. Daarbij betrekt de rechtbank ook hetgeen hierna ten aanzien van de op te leggen maatregel wordt overwogen.
6.3.4
Maatregel
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of in dit geval naast een onvoorwaardelijke gevangenis-straf ook een TBS-maatregel moet worden opgelegd.
De criteria voor het opleggen van de maatregel van TBS volgen uit artikel 37a Sr: bij verdachte dient ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te hebben bestaan, de door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel. Als sprake is van groot herhalingsgevaar, kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Uit het NIFP-rapport van 14 april 2021 volgt dat bij verdachte sprake is van complexe stoornissen. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij hem vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen. Verdachte heeft in een korte periode diverse vergelijkbare geweldsfeiten gepleegd, zelfs toen hij – weliswaar nog steeds zonder medicatie – in streng beveiligde instellingen was geplaatst met daartoe genomen veiligheidsmaatregelen. Verdachte is ook in het verleden in aanraking geweest met politie en justitie vanwege agressie jegens hulpverleners. Met de deskundigen schat de rechtbank de kans op recidive van een geweldsdelict als hoog in.
Dit maakt dat aan de formele criteria voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan.
De vervolgvraag is óf het opleggen van deze maatregel ook passend is, en zo ja, in welke vorm. De rechtbank ziet zich hier voor een lastige vraag gesteld, omdat een TBS-maatregel in alle gevallen een ultimum remedium moet zijn en deze maatregel, zonder afbreuk te willen doen aan de ernst en impact van de onderhavige feiten, doorgaans wordt opgelegd voor zwaardere feiten. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een TBS-maatregel, in welke vorm dan ook, moet voldoen aan de vereiste proportionaliteit.
Uit de hiervoor weergegeven rapporten kan worden afgeleid dat verdachte – van wie de behandeling in voorlopige hechtenis zich voornamelijk heeft beperkt tot het innemen van medicatie – ook nu nog lijdt aan de eerder gediagnosticeerde stoornissen.. De kans op herhaling van gewelddadig gedrag is hoog indien niet adequaat wordt ingegrepen. Gelet op beide rapporten kan die kans alleen maar op aanvaardbare wijze worden verminderd door het langdurig plaatsen van verdachte in een klinische behandelsetting met, in ieder geval in eerste instantie, een zeer hoog niveau van beveiliging. Gelet op ervaringen in het verleden is het daarbij van belang dat wordt toegewerkt aan stabiliteit. Terugval kan in dit geval enkel worden voorkomen indien na een langdurige behandeling intensieve nazorg en een stapsgewijze resocialisatie plaatsvinden.
Hoewel in het eerste NIFP-rapport nog met de nodige slagen om de arm een lichte voorkeur werd uitgesproken om onderzoek te doen naar het opleggen van een TBS met voorwaarden, wordt in de aanvullende rapportage geconcludeerd dat TBS met dwangverpleging het meest passend is. De rechtbank constateert in dat kader dat van motivatie bij verdachte om zich in te zetten voor zijn behandeling en eventueel te stellen voorwaarden weinig meer blijkt. Op de zitting heeft verdachte verklaard zich aan voorwaarden te willen houden en ook wel in te zien dat hij misschien hulp nodig heeft. Hij wil echter geen behandeling en hij wil ook geen moeilijke gesprekken voeren over zijn problematiek. Los van de forse problematiek waar verdachte mee kampt, de inschatting van de deskundigen dat een lange behandelduur noodzakelijk zal zijn en het feit dat verdachte eerder ook in beveiligde settings, waar weinig druk op hem werd gelegd, tot een uitbarsting is gekomen, maakt deze houding van verdachte dat de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in heeft dat een TBS met voorwaarden het gevaar voor de veiligheid van anderen in voldoende mate zal afwenden. Daar komt bij dat ook niet zeker is of een TBS met voorwaarden überhaupt plaats kan vinden in een klinische behandelsetting die ook geschikt is voor verdachte. Enig onderzoek daarnaar heeft immers niet kunnen plaatsvinden. Dat verdachte inmiddels dwangmedicatie krijgt en zich sindsdien geen incidenten hebben voorgedaan, is onvoldoende om over het voorgaande anders te denken.
Gelet op het voorgaande en op de adviezen van de deskundigen over het behandelperspec-tief van verdachte en de daartoe noodzakelijke setting acht de rechtbank een TBS-maatregel met dwangverpleging voor verdachte het meest passend en geboden. Door het opleggen van TBS met dwangverpleging kan een voldoende stevig kader worden gecreëerd voor de noodzakelijk te achten behandeling in een langdurige, intensieve en hoog beveiligde setting. Een TBS-maatregel met dwangverpleging biedt ook een geschiktere uitgangspositie voor een geleidelijke resocialisatie. De rechtbank hecht daar veel waarde aan nu het in het verleden vaker mis is gegaan en het van belang is dat verdachte zijn behandeling kan afronden en kan toewerken aan een zelfstandiger leven met de zorg en hulp die daarbij past.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu aan de (wettelijke) criteria daarvoor is voldaan en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ter beschikking dient te worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de pogingen zware mishandeling en eenvoudige mishandelingen kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de TBS-maatregel met dwangverple-ging een periode van vier jaar te boven mag gaan.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [naam 1] (feit 1)
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van € 359,85, bestaande uit € 59,85 materiële schade (broek, t-shirt en hemd) en € 300,- immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde poging zware mishandeling heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 359,85.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 3 december 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [naam 2] (feit 3)
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een schadevergoeding van
€ 2.319,78, bestaande uit een bedrag van € 319,78 aan materiële schade (€ 100,- T-shirt en
€ 219,78 kosten psycholoog) en een bedrag aan immateriële schade van € 2.000,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 3 primair tenlastegelegde poging zware mishandeling heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gedeeltelijke toewijzing van de vordering
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat voldoende duidelijk is dat de verdachte met het plegen van het feit schade heeft veroorzaakt bij de benadeelde partij, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade, zonder daartoe overgelegde aankoopbon, niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is en waardeert deze op € 50,-. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot dit bedrag en de vordering voor het overige afwijzen.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor behandeling door een psycholoog overweegt de rechtbank dat er op basis van de processtukken die voorliggen onvoldoende informatie is om causaal verband vast te stellen tussen de gevorderde kosten en het feit. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 750,- billijk. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Conclusie
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 800,-, waarvan € 50,- materiële schade (t-shirt) en € 750,- immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring t.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 5 en feit 6
- verklaart de tenlastegelegde feiten bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezenverklaarde feiten strafbaar;
- verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de volgende strafbare feiten opleveren:
De eendaadse samenloop van
feit 1 primair:Poging tot zware mishandeling
en
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
feit 3 primair:Poging tot zware mishandeling;
feit 5:Mishandeling;
feit 6:Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging t.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 5 en feit 6
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 300 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel t.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 5 en feit 6
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partij [naam 1] t.a.v. feit 1 primair
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 359,85 waarvan € 59,85 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam 2] t.a.v. feit 3 primair
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 800,- waarvan € 50,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregelen
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] (feit 1), € 359,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 december 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 7 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 3), € 800,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 16 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. R. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 september 2021.
mr. Balemans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.