In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaatsnaam], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Justitie en Veiligheid met betrekking tot zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft op 11 mei 2020 een beroep ingediend, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift voldoet aan de vereisten van de Awb en dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat eiser niet heeft gereageerd op een brief van de rechtbank van 16 juni 2021, waarin hem werd gevraagd of hij het eens was met het besluit van de minister van 1 juni 2021. Aangezien eiser niet heeft gereageerd, gaat de rechtbank ervan uit dat hij het niet eens is met dit besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 1 juni 2021 doorverwezen naar de minister ter behandeling als bezwaar.
De rechtbank heeft bepaald dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- dient te vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en openbaar gemaakt op 17 september 2021.