ECLI:NL:RBZWB:2021:4662

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op Wob-verzoek

In deze zaak heeft eiseres, een natuurlijke persoon, beroep ingesteld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar Wob-verzoek van 1 maart 2021. Eiseres heeft op 28 juli 2021 beroep ingesteld, nadat de minister de beslistermijn had overschreden. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 1 maart 2021 een Wob-verzoek heeft ontvangen, maar dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft de minister op 9 juni 2021 in gebreke gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen drie weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het Wob-verzoek bekend te maken. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- vergoeden en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zaak van licht gewicht is, omdat het enkel gaat om de overschrijding van de beslistermijn en de vraag of er een dwangsom verschuldigd is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3332 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. D.J.C. Post,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 28 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op haar Wob-verzoek van 1 maart 2021.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 1 maart 2020 heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend bij de minister. Eiseres heeft hierin – samengevat – verzocht om verstrekking van informatie, te weten (samengevat) alle documenten en andere gegevensdragers gedateerd of opgemaakt op of na 1 januari 2018 met betrekking tot ‘geneesmiddelentekorten’ en/of ‘geneesmiddelentekort’ voor zover deze in het bezit zijn van de minister.
Bij brief van 19 maart 2021 heeft de minister eiseres verzocht om precisering van het Wob-verzoek en de beslistermijn opgeschort.
Bij e-mail van 28 april 2021 bevestigd de minister de uitkomsten van de tussen partijen gehouden preciseringsgesprekken en bevestigd dat de opschorting van de beslistermijn op 23 april 2021 is beëindigd.
Bij brief van 28 april 2021 heeft de minister de beslistermijn met vier weken verdaagd.
Bij brief van 9 juni 2021 heeft eiseres de minister medegedeeld dat de beslistermijn is verstreken. Eiseres verzoekt de minister om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op het Wob-verzoek.
Bij brief van 28 juli 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op het Wob-verzoek.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. De minister beslist op een Wob-verzoek binnen vier weken (artikel 6, eerste lid, van de Wob). De minister ontving het Wob-verzoek op 1 maart 2021. Op grond van artikel 4:15 van de Awb is de beslistermijn opgeschort van 20 maart 2021 tot en met 22 april 2021
.Vervolgens heeft de minister de beslistermijn met vier weken verdaagd (artikel 6, tweede lid, van de Wob). De minister had dus uiterlijk op 31 mei 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres de minister op 9 juni 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wob of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt (artikel 15b, eerste lid, van de Wob).
De minister verzoekt de rechtbank om een langere termijn te bepalen dan twee weken, gelet op de omvang en complexiteit van het Wob-verzoek (duizenden pagina’s en minimaal 21 belanghebbenden). De minister verwacht in de week van 4 oktober 2021 op het Wob-verzoek van eiseres te beslissen. Nu de minister al sinds 23 april 2021 bekend is met de precisering van het Wob-verzoek en de hoeveelheid te beoordelen stukken en de minister heeft aangegeven in de week van 4 oktober 2021 op het Wob-verzoek te beslissen, ziet de rechtbank aanleiding om een enigszins langere termijn te verlenen om een besluit te nemen op het Wob-verzoek, namelijk een termijn van drie weken na verzending van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de minister een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op binnen drie weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 17 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.