ECLI:NL:RBZWB:2021:4653

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake intrekking omgevingsvergunning voor hotelbouw

Op 17 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eisers hebben op 12 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op hun verzoek tot intrekking van een omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat het college in gebreke is gebleven. De rechtbank oordeelt dat het college de beslistermijn van acht weken, die op 1 maart 2021 begon, heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers het college op 25 juni 2021 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.

De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat het college niet tijdig heeft beslist. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is het college veroordeeld om het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- te vergoeden en de proceskosten van € 374,- aan eisers te betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3014 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiser1], te [plaatsnaam eiser1]

[eiser2], te [plaatsnaam]
[eiser3], te [plaatsnaam]
[eiser4], te [plaatsnaam]
[eiser5], te [plaatsnaam]
[eiser6], te [plaatsnaam]
[eiser7], te [plaatsnaam]
[eiser8], te [plaatsnaam]
[eiser9], te [plaatsnaam]
eisers,
gemachtigde: [gemachtigde],
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder]., te [plaatsnaam vergunninghouder] (vergunninghouder).

Procesverloop

Eisers hebben bij brief van 12 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het verzoek tot intrekking van de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een hotel op de locatie [adres] te [plaatsnaam].
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college heeft op 23 augustus 2011 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een hotel en het maken van een uitweg op de locatie [adres] te [plaatsnaam].
Bij brief van 26 februari 2021 hebben eisers het college verzocht om over te gaan tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning.
Bij brief van 25 juni 2021 hebben eisers het college medegedeeld dat de redelijke beslistermijn is verstreken. Eisers stellen dat het college in gebreke is gebleven op het verzoek te beslissen en hebben het college verzocht dit alsnog binnen twee weken te doen.
Bij brief van 12 juli 2021 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning door het college.
Bij brief van 13 juli 2021 heeft het college aan vergunninghouder medegedeeld voornemens te zijn om de verleende omgevingsvergunning in te trekken en de gelegenheid geboden tot het indienen van een zienswijze.
Bij brief van 19 juli 2021 heeft de rechtbank aan het college gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is het college verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is het college gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welk bedrag.
Het college heeft bij brief van 4 augustus 2021 de op de procedure betrekking hebbende stukken ingediend. Tot op heden heeft de rechtbank van het college geen verweerschrift ontvangen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Het bestuursorgaan moet in dit geval binnen een redelijke termijn beslissen en die is in ieder geval verstreken als er acht weken na het indienen van de aanvraag zijn verstreken (artikel 4:13, eerste en tweede lid, van de Awb). Het college ontving de aanvraag op 1 maart 2021. Het college had dus uiterlijk op 26 april 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers het college op 25 juni 2021 in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
4. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
Het college heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling de dagtekening 25 juni 2021 heeft en op 28 juni 2012 bij het college is ontvangen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken, en dat het college nog steeds niet op het verzoek heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen en aan eisers moet bekendmaken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken;
- stelt de door het college verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- bepaalt dat het college aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 17 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.