ECLI:NL:RBZWB:2021:4648

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering door UWV na ziekmelding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die tot en met 31 maart 2019 als service adviseur werkzaam was, meldde zich op 4 februari 2019 ziek. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling werd hij voor minder dan 65% arbeidsongeschikt geacht en ontving hij per 17 april 2020 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Eiser meldde zich opnieuw ziek op 2 juni 2020, maar het UWV weigerde hem een Ziektewet-uitkering toe te kennen, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluitvorming is uitgegaan van rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. Eiser had diverse klachten, waaronder moeheid en migraine, maar de verzekeringsarts b&b oordeelde dat er geen objectiveerbare verergering van de bestaande stoornissen was en dat eiser adequaat werd behandeld. Eiser voerde aan dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische gegevens en verzocht om een onafhankelijk deskundige.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Het verzoek om een onafhankelijk deskundige werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van het UWV om eiser een Ziektewet-uitkering toe te kennen, op goede gronden was gebaseerd. Er werd geen proceskostenveroordeling of schadevergoeding opgelegd, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9101 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 juli 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser per 2 juni 2020 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
In het besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 17 september 2021. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is tot en met 31 maart 2019 werkzaam geweest als service adviseur bij een autobedrijf. Voor dat werk heeft hij zich ziekgemeld op 4 februari 2019. Het UWV heeft eiser na een eerstejaars ZW-beoordeling voor minder dan 65% arbeidsongeschikt geacht en hem vervolgens per 17 april 2020 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend.
Vanuit die situatie heeft eiser zich op 2 juni 2020 ziekgemeld bij het UWV.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd eiser per 2 juni 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk in één van de functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en medewerker tuinbouw Sbc-code 242030) als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gehoord op zijn telefonisch spreekuur van 8 juli 2020. Vergeleken met de bevindingen van 25 februari 2020 – datum van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de eerstejaarsherbeoordeling van de ZW – ziet Blok geen wezenlijk nieuwe feiten en/of omstandigheden en die zijn er volgens hem ook niet zijn geweest. Eiser had geen corona.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 22 september 2019. De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser sinds begin 2019 bekend is met diverse klachten als moeheid, overmatig piekeren en somberheid, naast zich fysiek uitende spanningsequivalenten als wazig zien, tendomyogene hoofdpijn en gespannen nekspieren. Daarnaast was eiser bekend met migraine.
In november 2019 werd dat samenspel van klachten ingekaderd als depressieve stoornis en kwam eiser bij de specialistische GGZ in behandeling voor psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie (onder andere activering).
Een half jaar later heeft eiser zich weer ziek gemeld met dezelfde klachten. Dit na afloop van en ondanks een halfjaar behandeling, op basis waarvan verwacht mocht worden dat het eiser beter zou gaan en hij actiever zou zijn geworden. Inmiddels heeft eiser ook ziekteangst gekregen en zou bij gastroscopie een niet goed functionerende maagklep zijn gezien, met als gevolg reflux van maagzuur in de slokdarm. De klachten die eiser hiervan beschrijft acht de verzekeringsarts b&b ernstiger dan verwacht mocht worden, zeker omdat eiser passende medicatie gebruikte.
Eiser zou zich hebben ziekgemeld omdat hij eind mei een heftige migraine aanval heeft gekregen waarvoor de ambulance is gebeld en waarna de neuroloog een nieuwe medicijn heeft voorgeschreven dat voor halvering van de frequentie en een minder heftig verloop van de aanval zorgt. Per datum ziekmelding zou die migraineaanval alweer tot het verleden moeten behoren.
De verzekeringsarts b&b ziet geen objectiveerbare verergering van de bestaande stoornissen en/of uitbreiding van de gezondheidsproblemen. Eiser is en wordt adequaat behandeld door een GGZ-instelling, hij krijgt passende medicatie en er hebben zich sinds de eerstejaars beoordeling van de ZW geen nieuwe stressoren voorgedaan. Er is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat door het UWV in onvoldoende mate rekening is gehouden met de door en namens hem ingebrachte (medische) gegevens. Hij meent dat er van ernstigere gebreken en beperkingen sprake is en dat hij minder belastbaar is dan is gesteld. Eiser meent dat alle beschikbaar gesteld medische informatie en ‘zijn verhaal’ zijn standpunt volledig arbeidsongeschikt te zijn ondersteunen.
Mocht de rechtbank dat standpunt niet overnemen acht eiser het geraden dat de rechtbank een onafhankelijk deskundige aanstelt om tot een eerlijk(er) afgewogen beslissing te komen. Eiser acht zich niet in staat bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten.
5.4
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de vrij globale beroepsgronden geen medisch objectiveerbare aanwijzing is te vinden die zou kunnen leiden tot twijfel aan het zorgvuldig gemotiveerde oordeel van de verzekeringsarts b&b waarop het bestreden besluit is gesteund.
Bij gebreke van iedere vorm van twijfel als vereist voor het door de rechtbank inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige, kan het verzoek daartoe niet worden ingewilligd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd aan eiser per 2 juni 2020 een ZW-uitkering toe te kennen.
6. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 20 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.