ECLI:NL:RBZWB:2021:4633
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep tegen besluit WAO
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 8 mei 2020, waarin de uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 werd vastgesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 22 april 2021 het UWV de gelegenheid gegeven om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft dit gedaan met een besluit van 14 juli 2021, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, aangezien het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, het UWV op grond van artikel 8:75a van de Awb veroordeeld kan worden in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.404,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft tevens overwogen dat het UWV het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op 16 september 2021. Verzoeker kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet aantekenen bij de rechtbank.