ECLI:NL:RBZWB:2021:4617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
02-120652-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag in asielzoekerscentrum met sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte

Op 3 mei 2020 heeft de verdachte in een asielzoekerscentrum in Middelburg geprobeerd een medebewoner, aangeduid als [naam 1], te doden door hem met een mes te steken en vervolgens te wurgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die in een psychotische toestand verkeerde, wettig en overtuigend schuldig is aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen afgewezen, omdat de verdachte een vreemdeling zonder verblijfsvergunning is. In plaats daarvan is een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft rekening gehouden met de sterk verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, die kampt met een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte momenteel in een instelling verblijft waar hij de nodige zorg en behandeling ontvangt. De uitspraak is gedaan op 16 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-120652-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht in Balkbrug.
Raadsman: mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 3 mei 2020 te Middelburg schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling van [naam 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Het dichtknijpen van een kwetsbaar lichaamsdeel zoals de keel, kan door zuurstofgebrek grote schade aan de hersenen toebrengen. Gelet op het dossier kan worden vastgesteld dat er sprake was van een zodanige kracht, duur en intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat de aanmerkelijke kans bestond dat aangever zou te komen overlijden. Daar komt bij dat er meerdere mensen aan te pas moesten komen om verdachte van aangever af te halen en het dichtknijpen van de keel te doen stoppen. Het handelen van verdachte dient daarom gekwalificeerd te worden als poging doodslag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank de behandeling van de zaak aan dient te houden omdat nader onderzoek naar de persoon van verdachte noodzakelijk is. In een aanvullend psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek dient uitvoerig te worden ingegaan op het mogelijke trauma dat verdachte heeft opgelopen in Soedan en tijdens zijn vlucht naar Nederland. Verdachte heeft hier tot nu toe geen openheid van zaken over willen geven. Momenteel slikt hij medicatie voor zijn stemmingsstoornis en hierdoor is hij rustiger en aanspreekbaar geworden en in die zin dus gestabiliseerd. Verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan een nader onderzoek. De rapportages die nu voorhanden zijn, zijn opgesteld op basis van collaterale informatie en zijn beperkt omdat verdachte tijdens deze onderzoeken psychotisch was en er was sprake van een taalbarrière. Het is van belang om vast te stellen welke problematiek er bij verdachte speelde en mogelijk nog speelt. Vaststelling van PTSS bij verdachte zal mogelijk grote invloed hebben op de vraag in hoeverre de feiten aan verdachte zijn toe te rekenen en ook op de strafoplegging. Daarnaast is de uitkomst van de onderhavige zaak, met name de vraag in hoeverre het feit aan verdachte is toe te rekenen, van belang voor de afweging die gemaakt moet worden in de vreemdelingrechtelijke procedure die nog loopt. Verdachte kan niet terug naar Soedan, zeker niet nu hij mogelijk getraumatiseerd is. Gelet op de grote belangen die bij verdachte spelen in zowel de strafrechtelijke als vreemdelingerechtelijke procedure dient te zaak aangehouden te worden. Mocht de rechtbank hiertoe overgaan, verzoekt de verdediging om nieuwe deskundigen te benoemen zodat contra-expertise kan worden verricht.
De verdediging refereert zich verder ten aanzien van het feit en de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Nu het verzoek van de raadsman om nader onderzoek ziet op de persoon van verdachte kiest de rechtbank ervoor dit verzoek te behandelen onder punt 6 (de stafoplegging) en zich allereerst te buigen over de vraag of het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 3 mei 2020 in de hal van het asielzoekerscentrum op aangever stond te wachten. Nadat aangever naar beneden kwam gelopen, loopt verdachte met een mes op hem af en maakt hij meerdere steekbewegingen in de richting van aangever. Aangever probeert de steekbewegingen af te weren en hij en verdachte komen in een worsteling terecht. Aangever rent op een gegeven moment naar buiten en verdachte rent achter hem aan. Op het moment dat aangever ten val komt, gaat verdachte bovenop hem zitten en slaat hij aangever meermalen. Uiteindelijk probeert verdachte aangever te wurgen.
Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte aangever gedurende een aantal minuten heeft geprobeerd te wurgen. Aangever verklaart dat hij op dat moment geen lucht meer kreeg en op de camerabeelden is te zien dat aangever niet meer beweegt en stil op de grond ligt, terwijl verdachte bovenop hem blijft zitten. Verder is te zien dat het de eerste omstander die bij verdachte aankomt, niet lukt om verdachte van aangever af te trekken. Uiteindelijk zijn er meerdere medewerkers van het asielzoekerscentrum nodig geweest om verdachte van aangever weg te trekken. Op basis van het dossier is vast te stellen dat verdachte met flinke kracht en intensiteit de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam waarin zich vitale delen zoals halsslagaders, het strottenhoofd en de luchtpijp bevinden. Door zo lang en krachtig door te gaan met het wurgen van aangever, en hier pas mee te stoppen nadat omstanders hem uiteindelijk van aangever weg hebben getrokken, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de opzet gehad op de dood van aangever. Dat de situatie van aangever kritiek was, wordt verder bevestigd door de verklaringen van de getuigen. Zij verklaren dat toen zij aangever aantroffen hij een grauwe kleur had en zij zagen dat er schuim uit zijn mond kwam. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm met deze wurggreep een begin gemaakt heeft met de uitvoering van de doodslag op aangever en daar ook op gericht was.
De rechtbank acht, gelet voorgaande, de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 mei 2020 te Middelburg
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in de hand op die [naam 1] is toegelopen
en met dat messtekende bewegingen in de
richting van die [naam 1] heeft gemaakt en die [naam 1] met een arm
om de nek heeft vastgehouden en (vervolgens) (terwijl hij, verdachte,
nog steeds dat mes vast had met die [naam 1] in een
worsteling is geraakt en (toen die [naam 1] zich had ontworsteld en
wegrende) achter die [naam 1] is aangerend en -
nadat die [naam 1] was gevallen en op de grond lag en terwijl hij,
verdachte, bovenop die [naam 1] zat- die [naam 1] meermalen met kracht
in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen
en (met beide handen) stevig de keel heeft geknepen
en de keel heeft dichtgeknepen en dichtgedrukt en de keel
dichtgeknepen en dichtgerukt heeft gehouden (als gevolg waarvan
die [naam 1] geen lucht meer kreeg),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging. De officier van justitie heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals blijkt uit de rapportages van de deskundigen en het gegeven dat verdachte binnen afzienbare tijd behandeld moet worden. De officier van justitie is zich ervan bewust dat verdachte een vreemdeling is zonder verblijfsvergunning en dat dit gevolgen heeft voor het resocialisatietraject, verdachte heeft echter behandeling nodig en dit kan niet anders worden vormgegeven. Gedurende de tbs kan wel worden aangevangen met het in gang zetten van de repatriëring naar het land van herkomst, te weten Soedan. Indien aan verdachte enkel een kale gevangenisstraf wordt opgelegd, ontvangt hij geen behandeling, terwijl dit juist noodzakelijk is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank aan het aanhoudingsverzoek voorbij gaat verzoekt de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dit levert wel een ongewenste situatie op omdat verdachte vervolgens zonder behandeling in vreemdelingenbewaring wordt genomen. Hij zal dan hoogstwaarschijnlijk worden uitgezet zonder dat hij behandeld is. De verdediging brengt verder naar voren dat oplegging van tbs met voorwaarden niet zinvol is, te meer zolang het onzeker blijft of het feit wel aan verdachte is toe te rekenen. Het opleggen van tbs met dwangverpleging is eveneens niet passend omdat dit een ultimum remedium dient te zijn en niet opgelegd dient te worden om de uitzetting van verdachte mogelijk te maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte heeft een medebewoner van het asielzoekerscentrum, zonder duidelijke aanleiding, proberen te steken en te wurgen. Aangever kreeg door het wurgen geen lucht meer en heeft verwondingen in zijn hals opgelopen. Door omstanders kon tijdig worden ingegrepen, waardoor nog ernstiger gevolgen gelukkig zijn uitgebleven. Het letsel van aangever is beperkt gebleven, maar had veel erger kunnen zijn. De verdachte heeft met dit zeer zorgelijke gedrag inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 30 maart 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Wel blijkt uit het dossier dat in de politiesystemen onder meer staat geregistreerd dat verdachte op 13 maart 2020 zijn unitgenoot heeft mishandeld.
Aanhoudingsverzoek en rapportages
De verdediging heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte. Volgens de verdediging heeft verdachte in Soedan en tijdens zijn vlucht naar Nederland traumatische ervaringen meegemaakt, waardoor mogelijk sprake is van PTSS. Over die gebeurtenissen heeft verdachte tot op heden geen openheid willen geven. Verdachte is echter gestabiliseerd geraakt en heeft aangegeven nu wel mee te willen werken aan een nader onderzoek. De verdediging meent dat het van belang is voor de beoordeling van de zaak om een beeld te krijgen van deze traumatische ervaringen, omdat dit mogelijk invloed heeft op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en op de op te leggen straf. Ook heeft dit mogelijk invloed op de belangenafweging die in de vreemdelingrechtelijke procedure gemaakt gaat worden. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek omdat vaststelling van PTSS niets aan de strafeis zal veranderen. Daar komt bij dat de deskundigen al gerapporteerd hebben over de toerekenbaarheid. Mocht PTSS worden vastgesteld, zal dit alsnog in de behandeling betrokken kunnen worden. Daarnaast benadrukt de officier van justitie dat de vreemdelingrechtelijke procedure los van de strafrechtelijke procedure moet worden gezien.
De rechtbank constateert dat er reeds onderzoek naar de persoon van verdachte heeft plaatsgevonden door psychiater dr. A. Banaei en psycholoog I.J.G.P. Neissen. Zij hebben in dat verband tevens aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging. De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van mevrouw [naam 2] . Deze adviezen zullen allereerst kort worden besproken, waarna vervolgens in zal worden gegaan op het aanhoudingsverzoek van de verdediging.
De psychiater heeft in de rapportage van 12 oktober 2021 naar voren gebracht dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het is aannemelijk is dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychose, met (imperatieve) hallucinaties, achterdocht en achtervolgingswanen op de voorgrond. Omdat verdachte ontkent kan de psychiater niet aangeven in welke mate sprake is geweest van een doorwerking van zijn stoornis in het delict en daardoor kan zij geen advies geven over de toerekenbaarheid. Wel is duidelijk dat zonder medicamenteuze behandeling en begeleiding de kans op herhaling van agressief gedrag hoog is. Om de kans op herhaling van agressief gedrag te beperken dient verdachte behandeld en begeleid te worden. Hiermee dient gestart te worden in een gesloten klinische setting met een gemiddeld beveiligingsniveau. In dat verband kan gedacht worden aan een zorgmachtiging. Hierbij is de vraag of dit afdoende zal zijn om de kans op herhaling van agressief gedrag te reduceren. Een andere mogelijkheid is het opleggen van tbs met voorwaarden waarbij weer de vraag is of niet eerst geprobeerd dient te worden verdachte te behandelen in de reguliere geestelijke gezondheidszorg, nu hij nog niet eerder is behandeld.
In de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 brengt de psychiater naar voren dat zij het opleggen van tbs ter overweging aan de rechtbank heeft meegegeven vanwege de ernst van de psychopathologie en de ernst van het gevaar dat uit het gedrag van verdachte is voortgekomen. De ernstige psychopathologie was naar alle waarschijnlijkheid aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en is daarop (waarschijnlijk) ook van invloed geweest. Er zijn thans onvoldoende aanwijzingen om PTSS vast te stellen. De psychiater raadt daarom aan om de diagnostiek verder te verfijnen wanneer de psychose van verdachte voldoende is behandeld.
De psycholoog heeft in de rapportage van 4 januari 2021 naar voren gebracht dat bij verdachte een ongespecificeerde stoornis in het schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis kan worden vastgesteld. Verdachte bekent de feiten maar is in zijn verhaal warrig en spreekt zichzelf vaak tegen. Vanwege deze onduidelijkheden kan de psycholoog geen uitspraak doen over hoe precies de diagnose heeft ingewerkt op het delict en in welke mate. Wel is aannemelijk dat uit alle beschikbare informatie een aanwezige psychose invloed heeft gehad op het denken en handelen verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. In welke mate dat dat het geval is geweest, is onvoldoende onderzocht kunnen worden. Indien verdachte niet is ingesteld is op medicatie, medicatie-ontrouw is of geen behandeling ondergaat, zal het risico op gewelddadig gedrag toenemen. Opname in een gedwongen kader is daarom geïndiceerd. Daarbij wordt gedacht aan oplegging van tbs met voorwaarden, temeer omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om een klinische opname in een reclasseringstoezicht vorm te geven. Een opname middels een zorgmachtiging lijkt eveneens niet passend, nu verdachte wel mee lijkt te willen werken aan verplichte zorg.
In de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 brengt de psycholoog naar voren dat een eventueel aanwezig trauma niet meer duidelijkheid verschaft zou hebben over de toerekenbaarheid van verdachte. Nader onderzoek naar mogelijk PTSS is pas zinvol wanneer de psychotische klachten behandeld zijn. De behandeling dient zich in eerste instantie op de psychotische klachten te richten. Om te bewerkstelligen dat verdachte daadwerkelijk adequate behandeling ontvangt wordt door de psycholoog aan een behandeling gedacht in het kader van tbs met voorwaarden.
De reclassering heeft in het advies van 2 maart 2021 naar voren gebracht dat het psychosociaal functioneren van verdachte en het feit dat verdachte niet op een juiste behandelplek verbleef, direct in relatie staan tot het plegen van ten laste gelegde feit. Daarnaast speelde zijn middelengebruik daarbij een rol. Verdachte staat open voor hulpverlening en een klinische behandeling om hem goed in te stellen op medicatie en om meer inzicht te krijgen in zijn psychosociaal functioneren zijn geïndiceerd. In beginsel zou tbs met voorwaarden passend zijn. Vanwege zijn vreemdelingrechtelijke status adviseert de reclassering echter negatief over het opleggen van tbs met voorwaarden. Als verdachte ongewenst wordt verklaard, zijn er voor de reclassering geen mogelijkheden om aan verdachte voorwaarden te stellen. Geadviseerd wordt om daarom tbs met dwangverpleging op te leggen wegens de overdraagbaarheid van die maatregel aan Soedan. Dit advies is vooral ingegeven door de vreemdelingrechtelijke status van verdachte. Deze maatregel waarborgt in ieder geval de klinische behandeling, die noodzakelijk wordt geacht om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aanhoudingsverzoek als volgt. Op grond van de hiervóór besproken rapportages is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis zoals benoemd door de deskundigen. Ondanks het gegeven dat de deskundigen geen volledig concreet advies hebben gegeven omtrent de gelijktijdigheid van de feiten en de stoornis en de toerekenbaarheid, leidt de rechtbank uit de rapporten af dat het waarschijnlijk is dat de stoornis al aanwezig was ten tijde van de feiten en dat deze daarin heeft doorgewerkt. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank leidt verder uit de aanvullende rapportages van de psychiater en de psycholoog af dat indien bij verdachte PTSS wordt vastgesteld, het niet aannemelijk is dat dit zal leiden tot de vaststelling dat verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank acht zich op grond van voornoemde rapporten voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Dit tezamen met de vaststelling dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk nader onderzoek te verrichten naar de persoon van verdachte. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek.
Strafoplegging
Uit de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte kampt met forse problematiek. In het belang van zowel verdachte als het algemeen belang zou behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk zijn. Voor behandeling in een gedwongen kader ziet de rechtbank echter geen ruimte vanwege verdachte zijn status als vreemdeling zonder verblijfsvergunning. Dit maakt een opname in het kader van een bijzondere voorwaarde of tbs met voorwaarden onmogelijk, omdat deze voorwaarden door zijn status niet uitvoerbaar zijn. Het opleggen van een tbs met dwangverpleging brengt het risico met zich mee dat het resocialisatietraject vanwege de status van verdachte uitzichtloos wordt. Deze dwangmaatregel is daarbij een ultimum remedium, terwijl verdachte een first-offender is en andere alternatieven in beginsel passender zijn. Om die reden zal de rechtbank van het opleggen van tbs met dwangverpleging afzien.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank weegt bij het bepalen van de duur hiervan de ernst van het feit en de sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte mee. Alles afwegende wordt een gevangenisstraf van 24 maanden noodzakelijk geacht, met aftrek van de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, te weten voor de duur van 6 maanden, teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte door het opleggen van een kale gevangenisstraf niet de voor hem passende en noodzakelijke behandeling zal ontvangen. De rechtbank geeft daarom het navolgende in overweging mee. Verdachte verblijft nu in CTP Veldzicht, waar veroordeelden verblijven met psychiatrische problematiek en zonder verblijfsvergunning. Op deze plek krijgt verdachte nu de benodigde zorg en (medicamenteuze) behandeling, die effect lijkt te sorteren. De minister kan op basis van artikel 15 Penitentiaire beginselenwet besluiten de resterende gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in CTP Veldzicht, die daarvoor uitermate geschikt lijkt. Omdat verdachte na aftrek van zijn voorarrest nog enkele maanden gedetineerd zal zijn heeft de officier van justitie voorafgaand aan de invrijheidsstelling van verdachte zo nodig ook nog voldoende tijd een zorgmachtiging voor te bereiden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging doodslag

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2021.
Mr Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.