6.3Het oordeel van de rechtbank
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Verdachte heeft een medebewoner van het asielzoekerscentrum, zonder duidelijke aanleiding, proberen te steken en te wurgen. Aangever kreeg door het wurgen geen lucht meer en heeft verwondingen in zijn hals opgelopen. Door omstanders kon tijdig worden ingegrepen, waardoor nog ernstiger gevolgen gelukkig zijn uitgebleven. Het letsel van aangever is beperkt gebleven, maar had veel erger kunnen zijn. De verdachte heeft met dit zeer zorgelijke gedrag inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 30 maart 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Wel blijkt uit het dossier dat in de politiesystemen onder meer staat geregistreerd dat verdachte op 13 maart 2020 zijn unitgenoot heeft mishandeld.
Aanhoudingsverzoek en rapportages
De verdediging heeft verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar de persoon van verdachte. Volgens de verdediging heeft verdachte in Soedan en tijdens zijn vlucht naar Nederland traumatische ervaringen meegemaakt, waardoor mogelijk sprake is van PTSS. Over die gebeurtenissen heeft verdachte tot op heden geen openheid willen geven. Verdachte is echter gestabiliseerd geraakt en heeft aangegeven nu wel mee te willen werken aan een nader onderzoek. De verdediging meent dat het van belang is voor de beoordeling van de zaak om een beeld te krijgen van deze traumatische ervaringen, omdat dit mogelijk invloed heeft op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en op de op te leggen straf. Ook heeft dit mogelijk invloed op de belangenafweging die in de vreemdelingrechtelijke procedure gemaakt gaat worden. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek omdat vaststelling van PTSS niets aan de strafeis zal veranderen. Daar komt bij dat de deskundigen al gerapporteerd hebben over de toerekenbaarheid. Mocht PTSS worden vastgesteld, zal dit alsnog in de behandeling betrokken kunnen worden. Daarnaast benadrukt de officier van justitie dat de vreemdelingrechtelijke procedure los van de strafrechtelijke procedure moet worden gezien.
De rechtbank constateert dat er reeds onderzoek naar de persoon van verdachte heeft plaatsgevonden door psychiater dr. A. Banaei en psycholoog I.J.G.P. Neissen. Zij hebben in dat verband tevens aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging. De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsadvies van mevrouw [naam 2] . Deze adviezen zullen allereerst kort worden besproken, waarna vervolgens in zal worden gegaan op het aanhoudingsverzoek van de verdediging.
De psychiater heeft in de rapportage van 12 oktober 2021 naar voren gebracht dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het is aannemelijk is dat er bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychose, met (imperatieve) hallucinaties, achterdocht en achtervolgingswanen op de voorgrond. Omdat verdachte ontkent kan de psychiater niet aangeven in welke mate sprake is geweest van een doorwerking van zijn stoornis in het delict en daardoor kan zij geen advies geven over de toerekenbaarheid. Wel is duidelijk dat zonder medicamenteuze behandeling en begeleiding de kans op herhaling van agressief gedrag hoog is. Om de kans op herhaling van agressief gedrag te beperken dient verdachte behandeld en begeleid te worden. Hiermee dient gestart te worden in een gesloten klinische setting met een gemiddeld beveiligingsniveau. In dat verband kan gedacht worden aan een zorgmachtiging. Hierbij is de vraag of dit afdoende zal zijn om de kans op herhaling van agressief gedrag te reduceren. Een andere mogelijkheid is het opleggen van tbs met voorwaarden waarbij weer de vraag is of niet eerst geprobeerd dient te worden verdachte te behandelen in de reguliere geestelijke gezondheidszorg, nu hij nog niet eerder is behandeld.
In de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 brengt de psychiater naar voren dat zij het opleggen van tbs ter overweging aan de rechtbank heeft meegegeven vanwege de ernst van de psychopathologie en de ernst van het gevaar dat uit het gedrag van verdachte is voortgekomen. De ernstige psychopathologie was naar alle waarschijnlijkheid aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en is daarop (waarschijnlijk) ook van invloed geweest. Er zijn thans onvoldoende aanwijzingen om PTSS vast te stellen. De psychiater raadt daarom aan om de diagnostiek verder te verfijnen wanneer de psychose van verdachte voldoende is behandeld.
De psycholoog heeft in de rapportage van 4 januari 2021 naar voren gebracht dat bij verdachte een ongespecificeerde stoornis in het schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis kan worden vastgesteld. Verdachte bekent de feiten maar is in zijn verhaal warrig en spreekt zichzelf vaak tegen. Vanwege deze onduidelijkheden kan de psycholoog geen uitspraak doen over hoe precies de diagnose heeft ingewerkt op het delict en in welke mate. Wel is aannemelijk dat uit alle beschikbare informatie een aanwezige psychose invloed heeft gehad op het denken en handelen verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. In welke mate dat dat het geval is geweest, is onvoldoende onderzocht kunnen worden. Indien verdachte niet is ingesteld is op medicatie, medicatie-ontrouw is of geen behandeling ondergaat, zal het risico op gewelddadig gedrag toenemen. Opname in een gedwongen kader is daarom geïndiceerd. Daarbij wordt gedacht aan oplegging van tbs met voorwaarden, temeer omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet om een klinische opname in een reclasseringstoezicht vorm te geven. Een opname middels een zorgmachtiging lijkt eveneens niet passend, nu verdachte wel mee lijkt te willen werken aan verplichte zorg.
In de aanvullende rapportage van 10 augustus 2021 brengt de psycholoog naar voren dat een eventueel aanwezig trauma niet meer duidelijkheid verschaft zou hebben over de toerekenbaarheid van verdachte. Nader onderzoek naar mogelijk PTSS is pas zinvol wanneer de psychotische klachten behandeld zijn. De behandeling dient zich in eerste instantie op de psychotische klachten te richten. Om te bewerkstelligen dat verdachte daadwerkelijk adequate behandeling ontvangt wordt door de psycholoog aan een behandeling gedacht in het kader van tbs met voorwaarden.
De reclassering heeft in het advies van 2 maart 2021 naar voren gebracht dat het psychosociaal functioneren van verdachte en het feit dat verdachte niet op een juiste behandelplek verbleef, direct in relatie staan tot het plegen van ten laste gelegde feit. Daarnaast speelde zijn middelengebruik daarbij een rol. Verdachte staat open voor hulpverlening en een klinische behandeling om hem goed in te stellen op medicatie en om meer inzicht te krijgen in zijn psychosociaal functioneren zijn geïndiceerd. In beginsel zou tbs met voorwaarden passend zijn. Vanwege zijn vreemdelingrechtelijke status adviseert de reclassering echter negatief over het opleggen van tbs met voorwaarden. Als verdachte ongewenst wordt verklaard, zijn er voor de reclassering geen mogelijkheden om aan verdachte voorwaarden te stellen. Geadviseerd wordt om daarom tbs met dwangverpleging op te leggen wegens de overdraagbaarheid van die maatregel aan Soedan. Dit advies is vooral ingegeven door de vreemdelingrechtelijke status van verdachte. Deze maatregel waarborgt in ieder geval de klinische behandeling, die noodzakelijk wordt geacht om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aanhoudingsverzoek als volgt. Op grond van de hiervóór besproken rapportages is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis zoals benoemd door de deskundigen. Ondanks het gegeven dat de deskundigen geen volledig concreet advies hebben gegeven omtrent de gelijktijdigheid van de feiten en de stoornis en de toerekenbaarheid, leidt de rechtbank uit de rapporten af dat het waarschijnlijk is dat de stoornis al aanwezig was ten tijde van de feiten en dat deze daarin heeft doorgewerkt. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank leidt verder uit de aanvullende rapportages van de psychiater en de psycholoog af dat indien bij verdachte PTSS wordt vastgesteld, het niet aannemelijk is dat dit zal leiden tot de vaststelling dat verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was.
De rechtbank acht zich op grond van voornoemde rapporten voldoende voorgelicht over de persoon van verdachte. Dit tezamen met de vaststelling dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk nader onderzoek te verrichten naar de persoon van verdachte. De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet heropenen voor nader deskundigenonderzoek.
Strafoplegging
Uit de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte kampt met forse problematiek. In het belang van zowel verdachte als het algemeen belang zou behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk zijn. Voor behandeling in een gedwongen kader ziet de rechtbank echter geen ruimte vanwege verdachte zijn status als vreemdeling zonder verblijfsvergunning. Dit maakt een opname in het kader van een bijzondere voorwaarde of tbs met voorwaarden onmogelijk, omdat deze voorwaarden door zijn status niet uitvoerbaar zijn. Het opleggen van een tbs met dwangverpleging brengt het risico met zich mee dat het resocialisatietraject vanwege de status van verdachte uitzichtloos wordt. Deze dwangmaatregel is daarbij een ultimum remedium, terwijl verdachte een first-offender is en andere alternatieven in beginsel passender zijn. Om die reden zal de rechtbank van het opleggen van tbs met dwangverpleging afzien.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank weegt bij het bepalen van de duur hiervan de ernst van het feit en de sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte mee. Alles afwegende wordt een gevangenisstraf van 24 maanden noodzakelijk geacht, met aftrek van de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, te weten voor de duur van 6 maanden, teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte door het opleggen van een kale gevangenisstraf niet de voor hem passende en noodzakelijke behandeling zal ontvangen. De rechtbank geeft daarom het navolgende in overweging mee. Verdachte verblijft nu in CTP Veldzicht, waar veroordeelden verblijven met psychiatrische problematiek en zonder verblijfsvergunning. Op deze plek krijgt verdachte nu de benodigde zorg en (medicamenteuze) behandeling, die effect lijkt te sorteren. De minister kan op basis van artikel 15 Penitentiaire beginselenwet besluiten de resterende gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in CTP Veldzicht, die daarvoor uitermate geschikt lijkt. Omdat verdachte na aftrek van zijn voorarrest nog enkele maanden gedetineerd zal zijn heeft de officier van justitie voorafgaand aan de invrijheidsstelling van verdachte zo nodig ook nog voldoende tijd een zorgmachtiging voor te bereiden.