ECLI:NL:RBZWB:2021:4604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 15 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J.E.M. Edelmann, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 juni 2020, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 44,44% per 21 januari 2020. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 22 juni 2021 gehouden, waarbij eiser aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door een gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 29 april 2015 arbeidsongeschikt is door medische redenen en dat hij eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV beoordeeld, waarbij de verzekeringsartsen de beperkingen van eiser in kaart hebben gebracht. Eiser heeft aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid te laag is ingeschat, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank concludeerde dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, medisch passend waren en dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,44% had vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7781 WIA

uitspraak van 15 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.E.M. Edelmann,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als werkvoorbereider/planner bij [naam onderneming] voor 38,77 uur per week. Voor dat werk is hij uitgevallen op 29 april 2015 vanwege medische redenen.
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van 26 april 2017 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,43%.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 30 juni 2018 de maximumduur bereikt, waardoor per die datum zijn uitkering wijzigt in een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij besluit van 29 oktober 2018 heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn WIA-uitkering wijzigt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% vanaf 1 januari 2019. Vanaf 13 juni 2018 tot 22 augustus 2018 is eiser volledig arbeidsongeschikt geacht. Vanaf 22 augustus 2018 is eiser meer arbeidsongeschikt geacht dan voorheen. Per 1 september 2018 wijzigt eisers uitkering echter niet, omdat hij geen volledige periode van twee maanden volledig arbeidsongeschikt is geweest.
Bij besluit van 28 maart 2019 heeft het UWV eisers bezwaar tegen het besluit van 19 april 2018 alsnog gegrond geacht. Per 30 juni 2018 is terecht een WGA-vervolguitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Per 1 september 2018 wordt eisers uitkering gewijzigd in een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Per 24 september 2018 wijzigt de hoogte van eisers uitkering niet en wordt eiser 37,62% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft op 12 december 2019 aan het UWV doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie (ten nadele) is veranderd. Hierop heeft het UWV een herbeoordeling van eisers recht op een WIA-uitkering uitgevoerd.
Bij besluit van 23 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn WIA-uitkering wijzigt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,79% vanaf
21 januari 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers arbeidsongeschiktheidspercentage dient te worden gewijzigd naar 44,44% vanaf 21 januari 2020.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 januari 2020 heeft vastgesteld op 44,44%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 8 januari 2020, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden, en heeft het dossier en bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert op 9 januari 2020 het volgende. Eisers diagnose is overige bot-/spierklachten: tendinitis peroneus pees, minimale avulsie van het calcaneus deel van het onderste spronggewricht. De belemmeringen lijken ten opzichte van 2019 enigszins te zijn verbeterd. Eiser heeft vanwege financiële problemen een door zijn orthopeed voorgeschreven orthopedische schoen nog niet aangeschaft. Het is niet waarschijnlijk maar ook niet uit te sluiten dat dit leidt tot onnodig langer voortbestaan van zijn belemmeringen. Eisers overige extremiteiten functioneren goed en psychisch maakt eiser geen depressieve of anders gestoorde indruk. Eiser heeft wel moeite om een rechte lijn in zijn verhaal te houden.
De belemmeringen van eiser (licht beperkt lopen, ook tijdens werk, en licht beperkt staan) kunnen nog lichtelijk verbeteren, maar helemaal verdwijnen is onwaarschijnlijk. De arbeidsbeperkingen zijn duurzaam. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2020.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser gesproken op de telefonische hoorzitting van 17 juni 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 17 juni 2020 het volgende. De verzekeringsarts b&b heeft de FML gewijzigd. Eiser heeft een indicatie voor orthopedisch schoeisel, maar gebruikt vanwege financiële redenen een fixed walker rechts bij lang staan en lang lopen. Deze belemmering wordt nu opgenomen in de FML, omdat dit van invloed zou kunnen zijn op te duiden functies. In een van de functies moet tot 20 kg getild worden, wat een te forse belasting voor de rechter enkel is, waardoor de gehanteerde normaalwaarde voor tillen en zware lasten niet wordt gehandhaafd. Verder zijn torsie bewegingen van de rechter enkel te vermijden. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 17 juni 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid te laag is ingeschat door de verzekeringsartsen. Eiser stelt dat zijn linker kuitbeen en rechter enkel te zwaar worden belast in de functies. Tillen tot
20 kilogram is een te forse belasting voor zijn rechter enkel. Ook moet hij torsiebewegingen met de rechter enkel vermijden. Eiser loopt met een fixed walker, heeft een verwijzing voor orthopedisch schoeisel en krijgt fysiotherapie. Het herstel gaat langzaam, hij kan weinig belasten en heeft veel pijn bij geringe inspanning zoals lopen, autorijden en huishoudelijke werkzaamheden. Eiser kan weinig zelfstandig doen. Eiser stelt dat de verzekeringsartsen niet goed naar zijn medische situatie hebben gekeken.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder pijnklachten aan enkel en been. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door eiser overgelegde informatie geen nieuwe medische informatie bevat. De overgelegde medische informatie van juli 2020 van de neuroloog ziet niet op de datum in geding. Het betreft een doorverwijzing voor andere klachten dan die waarop de beoordeling van de verzekeringsartsen ziet en die klachten lijken te dateren van na de datum in geding van 28 januari 2020. Verder is nog een verslag van een bezoek aan een arts overgelegd. Dit verslag is echter niet geschreven door de arts, maar door eiser zelf. Aan dit verslag kan daarom niet de waarde worden gehecht, die eiser eraan gehecht wil zien.
Niet gebleken is dat in de FML van 17 juni 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Kastelijn (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Assembleur (Sbc-code 271130), Stikster (Sbc-code 111160) en Wikkelaar Transformatoren (Sbc-code 267053).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in de geduide functies nog steeds zijn kuitbeen en enkel worden belast.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] van 22 januari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 25 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 44,44%
.Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 januari 2020 heeft vastgesteld op 44,44%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 15 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.