In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2021, gaat het om een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, eigenaar van een woning en voormalig bestuurder van een BV, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.495, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbende had in zijn aangifte een belastbaar inkomen van € 13.873 opgegeven, maar de inspecteur heeft dit gecorrigeerd en de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten.
Tijdens de zitting op 1 september 2021 in Breda was de gemachtigde van de belanghebbende niet verschenen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden. De rechtbank heeft vervolgens de motivering van de inspecteur beoordeeld en geconcludeerd dat de uitspraak op bezwaar deugdelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de aftrek van eigenwoningschuld en specifieke zorgkosten. Ook het verzoek om rekening te houden met een terbeschikkingstellingsverlies (TBS-verlies) werd afgewezen, omdat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een lening aan de BV.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.