ECLI:NL:RBZWB:2021:4593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte wegens misbruik van wapens en munitie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn jachtakte door de korpschef van politie van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant. De intrekking vond plaats op basis van de vaststelling dat eiser zijn wapens en munitie niet op de juiste wijze had opgeborgen, wat in strijd is met de voorschriften verbonden aan de jachtakte. Tijdens controles op 11 april 2019 en 9 juli 2019 werd geconstateerd dat eiser zijn wapens en munitie niet gescheiden had opgeborgen, wat leidde tot de inbeslagname van een alarm- c.q. startrevolver. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef bevoegd was om de jachtakte in te trekken, gezien de overtredingen van de wet en de vrees voor misbruik van wapens door eiser. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de revolver mogelijk niet vergunningplichtig was en dat hij niet onterecht behandeld werd in vergelijking met een andere zaak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was en dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de korpschef bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6670 WET

uitspraak van 14 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 april 2020 (bestreden besluit) over de intrekking van de jachtakte op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder a en artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 5 augustus 2021. Eiser is, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Azarkani.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser beschikte in elk geval sedert 9 februari 2017 over een jachtakte, waarvan de laatste geldig was t/m 31 maart 2020. Tijdens een controle in de woning van eiser op 11 april 2019 is vastgesteld dat eiser zijn wapens en munitie niet gescheiden had opgeborgen. Een deel van de munitie hing in munitieriemen aan de binnenzijde van de wapenkluisdeur en een doos met patronen stond op de vloer van de wapenkluis.
1.2
Op 9 juli 2019 heeft wederom een controle plaatsgevonden in de woning van eiser. Ook toen is door een politieman vastgesteld dat eiser zijn wapens en munitie niet gescheiden had opgeborgen. Twee munitieriemen met patronen lagen bij de wapens. Voorts is in het munitiecompartiment een doosje aangetroffen met een zwartkleurige revolver. De politieman heeft daarop de wapens en munitie in bewaring genomen en in zijn auto gelegd. Op het politiebureau bleek dat de revolver ontbrak.
1.3
Ten behoeve van een onderzoek naar de op 9 juli 2019 aangetroffen revolver is op 19 juli 2019 de woning van eiser opnieuw bezocht. Eiser bleek deze revolver te bewaren in een kast in zijn schuur. Deze revolver is, wederom, in beslag genomen. Het betreft een alarm- c.q. startrevolver te zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, onder 4, van de Wet wapens en munitie. Het zonder een daartoe strekkend verlof voorhanden hebben van een dergelijk wapen is verboden op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De jachtakte van eiser had geen betrekking op deze revolver.
1.4
Bij het primaire besluit van 5 september 2019 heeft de korpschef van politie van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant de jachtakte van eiser ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser op 16 oktober 2019 administratief beroep ingesteld bij verweerder.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het beroep ongegrond verklaard.
2. De korpschef van politie heeft de jachtakte van eiser ingetrokken omdat eiser zich niet gehouden heeft aan de aan de jachtakte verbonden voorschriften over het apart opbergen van de wapens en de munitie. Daarnaast is er sprake van misbruik van wapens, omdat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit. Ten slotte heeft eiser volgens de korpschef uitingen gedaan die niet passen bij een integere en betrouwbare jachtaktehouder.
3. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming: misbruik van wapens.
4.1
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat niet vaststaat dat de alarm-startrevolver vergunningplichtig is. Volgens eiser heeft hij de revolver al ruim 30 jaar in zijn bezit en is niet ondenkbaar dat het wapen dateert van vóór 1 januari 1945. Volgens eiser ontbreekt in het determineringsproces-verbaal informatie over markeringen en proefbankstempels.
De rechtbank overweegt dat verweerder een proces-verbaal van 22 juli 2019 heeft overgelegd van het bureau Wapens, Munitie en Explosieven van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant over het onderzoek naar de revolver. In dat proces-verbaal staat dat geen proefbanktekens zijn aangetroffen, dat het wapen geschikt is om knalpatronen met een kaliber van 6 mm af te schieten en dat het voorhanden hebben van dit wapen een overtreding is van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar is gesteld in artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en de deskundigheid van de desbetreffende materiedeskundige. Eiser heeft met zijn verwijzing naar artikel 18 van de Regeling wapens en munitie een beroep gedaan op de mogelijkheid dat een vrijstelling zou kunnen gelden voor het bezit van de alarm-startrevolver (omdat deze vervaardigd zou zijn voor 1 januari 1945), maar hij heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat deze uitzonderingspositie op hem van toepassing is.
4.2
Volgens eiser is het proces-verbaal van het onderzoek op 9 juli 2019 niet volledig omdat niet is vermeld dat de politieman de revolver verloren heeft en dat eiser hem weer gevonden heeft in zijn voortuin.
De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende politieman in het proces-verbaal van 9 juli 2019 vermeld heeft dat de revolver bij aankomst op het bureau niet meer aanwezig was. Het proces-verbaal vermeldt niet op welke wijze dit heeft kunnen gebeuren, maar het feit blijft dat tijdens de hercontrole op 19 juli 2019 eiser de revolver weer in zijn bezit bleek te hebben, zonder de daartoe vereiste vergunning. Indien het juist is dat eiser de revolver gevonden heeft in zijn voortuin, dan had het op zijn weg gelegen om dit wapen bij de politie in te leveren.
4.3
Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft hij het besluit van 29 maart 2011 van de toenmalige staatssecretaris van Veiligheid en Justitie overlegd in de zaak van [naam betrokkene] . Diens verloven voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie was ingetrokken omdat hij onbevoegd vuurwapens voorhanden had. Die intrekking is ongedaan gemaakt omdat [naam betrokkene] al tientallen jaren probleemloos beschikte over vuurwapens. Volgens eiser geldt dit laatste ook voor hem en had het daarom in de rede gelegen dat verweerder ook de intrekking van zijn jachtakte ongedaan zou hebben gemaakt.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de situatie van eiser niet op één lijn gesteld kan worden met de situatie van [naam betrokkene] . Daarbij is van belang dat blijkens de desbetreffende besluit de strafvervolging tegen [naam betrokkene] is geseponeerd wegens onvoldoende wettig en/of overtuigend bewijs. Eiser daarentegen heeft een geldboete van € 550,- opgelegd gekregen in de vorm van een strafbeschikking ter zake van verboden wapenbezit. Eiser heeft weliswaar verzet aangetekend tegen de boete, maar dat heeft tot op heden niet geleid tot vrijspraak.
4.4
Ten slotte heeft verweerder correct opgemerkt dat artikel 5.4, vierde lid, van de Wet natuurbescherming dwingend bepaalt dat de jachtakte moet worden ingetrokken als misbruik van een wapen is vastgesteld.
Artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet natuurbescherming: handelen in strijd met de aan de jachtakte verbonden voorschriften.
5. Met betrekking tot de aanwezigheid van de munitieriemen met patronen bij de wapens - tijdens de 2e kluiscontrole op 9 juli 2019 - heeft eiser betoogd dat verweerder hier had moeten volstaan met een waarschuwing, te meer omdat er geen scherpe patronen in de riemen zaten.
De rechtbank overweegt dat dit betoog feitelijke grondslag mist. De patronen zijn onderzocht door een materiedeskundige en die heeft blijkens het proces-verbaal van
10 december 2019 vastgesteld dat het scherpe hagelpatronen waren. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van dit op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en de deskundigheid van de desbetreffende materiedeskundige.
Het overtreden van de opbergvoorschriften kan niet worden gezien als een lichte onregelmatigheid, zodat verweerder overeenkomstig zijn beleid niet kon volstaan met een waarschuwing.
Artikel 5.4, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet natuurbescherming: het niet langer kunnen toevertrouwen van wapens en munitie aan de houder van de jachtakte.
6. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ ook afgeleid kan worden uit de vijandige sfeer tijdens de kluiscontrole op 9 juli 2019 en de uitlatingen van eiser tegen de politieman. De rechtbank volstaat op deze plaats met het vermelden van de zin die eiser uitsprak met een jachtgeweer in de hand: “Ik heb heel veel zin om iets met dit geweer te doen”. Eiser heeft zijn spijt betuigd over zijn gedrag tijdens met name die kluiscontrole op 9 juli 2019. Volgens hem was het nooit de bedoeling geweest om zich recalcitrant of agressief jegens politiemensen te gedragen, maar dit neemt niet weg dat dit gedrag niet past bij iemand die in een bijzondere positie verkeert ten opzichte van zijn medeburgers vanwege het voorhanden mogen hebben van wapens en munitie.
Conclusie
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond verklaard dient te worden. De korpschef van politie was zowel bevoegd als verplicht om de jachtakte in te trekken. Verweerder heeft de bezwaren van eiser terecht ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 14 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming

1. Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
a. de houder van een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd handelt met de hem verleende vergunning, onderscheidenlijk ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen;
b. (…)
c. (…)
d. (…)
2. (…)
3. (…)
4. De jachtakte wordt in elk geval ingetrokken indien:
a. (…)
b. (…)
c. de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
d. (…)
e. (…)
5. (…)
6. (…)
7. De bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen tot intrekking van jachtakten berust bij de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 2012.
8. (…)
Blijkens
onderdeel B, paragraaf 1.2., van de Circulaire wapens en munitie 2019(Cwm 2019) komt degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en munitie in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een ernstige aantasting van de rechtsorde.
De vrees voor misbruik kan onder meer worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid.
De aanvrager of houder van een in de Wet wapens en munitie genoemde vergunning mag op het moment van de aanvraag en tijdens het houderschap niet:
b. binnen de laatste acht jaren zijn veroordeeld wegens:
3. het plegen van een misdrijf of overtreding op grond van de Wet wapens en munitie;
c. binnen de laatste vier jaren zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Hetgeen hierboven omtrent ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Wet natuurbescherming.

Onderdeel B, paragraaf 8. van de Cwm 2019 bepaalt:

De persoon aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie dient – indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden – er voor te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten, en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus gescheiden van de munitie te worden opgeborgen.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, d en e, van de
Regeling wapens en munitie (Rwm)wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens of geschut dat ontworpen en bestemd is om te worden geladen met losse kogels of projectielen en zwart kruit, los of in kardoezen.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Rwm zijn de vrijstellingen zoals vermeld onder c, d en e uitsluitend van toepassing op wapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1945.