ECLI:NL:RBZWB:2021:4585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3550 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake opgelegde boete vanwege het verwijtbaar overschrijden van de inburgeringstermijn

Op 14 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een inwoner van [plaatsnaam], een herzieningsverzoek indiende tegen een opgelegde boete van € 250,= vanwege het niet tijdig inburgeren. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat op 2 augustus 2021 was genomen, waarin het herzieningsverzoek werd afgewezen. Verzoeker stelde dat hij een week na de uiterste termijn voor inburgering was geslaagd voor alle examenonderdelen en dat hij al lang was ingeburgerd. Hij betoogde dat het doel van de inburgeringsplicht was bereikt en dat het opleggen van de boete onevenredig was en getuigde van excessief formalisme. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de boete na een eventuele gegrondverklaring van het bezwaar terugbetaald kon worden. Verzoeker had ook aangevoerd dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeerde, maar de voorzieningenrechter vond dat hij niet had aangetoond dat er sprake was van betalingsonmacht. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de minister het bezwaar inhoudelijk zal beoordelen in een latere beslissing. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3550 WET VV

uitspraak van 14 september 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaatsnaam] , verzoeker,

gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 augustus 2021 (bestreden besluit) van verweerder op zijn herzieningsverzoek inzake een opgelegde boete vanwege het verwijtbaar overschrijden van de inburgeringstermijn. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 13 december 2019 is aan verzoeker een boete van € 250,= opgelegd omdat verzoeker niet op tijd is ingeburgerd. Ook is in dit besluit meegedeeld dat verzoeker de lening die hij voor de inburgering(scursussen) heeft ontvangen, zal moeten terugbetalen.
Verzoeker heeft op 7 juli 2021 om herziening van dit besluit gevraagd.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het herzieningsverzoek van verzoeker afgewezen, omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij een week na de uiterste termijn is geslaagd voor alle examenonderdelen en dat hij toen ook al lang was ingeburgerd. Hij stelt dat het beoogde doel van de inburgeringsplicht was gehaald en dat het onevenredig is en van excessief formalisme getuigt om hem een boete op te leggen. Hij wijst erop dat de minister daarop in het bestreden besluit niet is ingegaan en dat ook niet is ingegaan op de bijzondere omstandigheden die hij heeft aangevoerd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert en dat de kosten voor hem onevenredig stijgen doordat de minister inmiddels een deurwaarder heeft ingeschakeld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te herroepen en te bepalen dat de schuld en boete worden kwijtgescholden.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Van onverwijlde spoed is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een besluit op (in dit geval) het bezwaar niet kan worden afgewacht. Bij het opleggen van een boete is van onverwijlde spoed in beginsel geen sprake, aangezien de betaalde boete na een eventuele gegrondverklaring van het bezwaar of beroep weer kan worden terugbetaald. Slechts indien wordt aangetoond dat er sprake is van betalingsonmacht, kan onverwijlde spoed worden aangenomen.
Verzoeker heeft in zijn brief van 23 augustus 2021 de gestelde financiële noodsituatie nader toegelicht. Hij stelt de minister nog een bedrag verschuldigd te zijn van in totaal € 6.729,= (lening € 6.479,= en boete € 250,=). De minister heeft een maandelijks afbetalingsbedrag bepaald van € 54,=. Hij stelt dat zijn inkomen als startend ondernemer weliswaar net boven het bijstandsniveau is, maar niet hoog genoeg is om gemakkelijk aan zijn afbetalingsverplichting te voldoen. Verzoeker heeft daarbij enkele inkomensgegevens van 2019, 2020 en eerste kwartaal 2021 overgelegd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met het bovenstaande niet heeft aangetoond dat er sprake is van betalingsonmacht. De overgelegde cijfers bieden daarvoor te weinig onderbouwing. Bovendien heeft verzoeker niet aangetoond dat hij met zijn inkomen in het geheel niet in staat is om aan zijn afbetalingsverplichting te voldoen.
5. Vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang zal het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter op dit moment geen inhoudelijk oordeel zal geven over de bezwaargronden van verzoeker. De redenen die verzoeker heeft aangevoerd waarom het besluit tot het betalen van de boete (en het terugbetalen van de lening) moet worden herzien, zal de minister in een beslissing op bezwaar (inhoudelijk) beoordelen. Daarna kan verzoeker eventueel beroep instellen bij de rechtbank.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 14 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mee te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.