ECLI:NL:RBZWB:2021:456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10419 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die zorg aanvroeg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat haar aanvraag om zorg had afgewezen. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en enkele ondersteuners. Het CIZ had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat er geen blijvende noodzaak was voor 24-uurs zorg in de nabijheid, ondanks de intensieve zorgbehoefte van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het standpunt van verzoekster en de argumenten van het CIZ tegen elkaar afgewogen. Hij concludeerde dat het CIZ voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wetgeving en beleidsregels omtrent de Wlz strikt zijn en dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot deze zorg. Hij raadde verzoekster aan om met de gemeente en zorgverzekeraar in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven, zoals ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het CIZ-besluit in bezwaar stand zal houden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10419 WLZ VV

uitspraak van 4 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. L.A.A.W. Dirkx,
en

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) van het CIZ inzake de afwijzing van haar aanvraag om zorg op grond van de
Wet langdurige zorg (Wlz). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 januari 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, [naam cliëntondersteuner] (cliëntondersteuner SD Zorgbelang Brabant/Zeeland), [naam ambulant ondersteuner] (ambulant ondersteuner bij Prisma) en haar echtgenoot. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Verzoekster, geboren op 30 augustus 1971, heeft onder meer levercirrose, nierfunctiestoornissen, een hoge bloeddruk, overgewicht en psychische problematiek in de zin van een matig ernstige depressie met rand psychotische kenmerken. In maart 2020 heeft zij een beenamputatie ondergaan. Verzoekster ontvangt een aantal uur per week thuiszorg en ambulante ondersteuning en begeleiding van Prisma/Makker (tweemaal per week thuis en eenmaal per week telefonisch). Zij woont samen met haar echtgenoot en twee meerderjarige zoons. Verzoekster heeft een verhuisurgentie van de gemeente Waalwijk gekregen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
Verzoekster heeft op 27 oktober 2020 bij het CIZ een aanvraag ingediend om zorg op grond van de Wlz.
Met het bestreden besluit heeft het CIZ deze aanvraag afgewezen. Uit het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting daarop op zitting blijkt dat de medisch adviseur drie grondslagen heeft vastgesteld: lichamelijke handicap, somatiek en psychiatrie. Op grond van de grondslagen lichamelijke handicap en somatiek ziet het CIZ geen noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid. Verzoekster zou ondanks haar lichamelijke beperkingen in staat moeten zijn om zichzelf te verzorgen. De hulp die zij daarbij nodig heeft, is planbare zorg. Verzoekster heeft daarnaast psychische problematiek en initiatief- en overzichtsverlies. Ook de grondslag psychiatrie geeft geen toegang tot de Wlz, omdat voor de psychische problematiek nog behandeling mogelijk is. Door Caleido Zorg is aangegeven dat behandeling van de psychische problemen niet mogelijk is, omdat verzoekster verminderd verstandelijke vermogens heeft. Om te bepalen of ook de grondslag verstandelijke handicap kan worden gesteld, is het noodzakelijk dat een neuropsychologisch onderzoek wordt gedaan waarbij het IQ wordt bepaald. Er heeft echter nog geen gedegen onderzoek naar de verstandelijke vermogens van verzoekster plaatsgevonden. Het is daardoor evenmin duidelijk of er behandeling mogelijk is vanuit de verstandelijk beperkte hulpverlening. Er is zeker sprake van een intensieve zorgbehoefte, maar er is vooralsnog geen eindsituatie bereikt. Indien dit in een later traject wel het geval is, kan verzoekster een herbeoordeling aanvragen.
2.
Standpunt verzoekster
Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de beperkingen waardoor zij, in combinatie met alle somatische problematiek, behoefte heeft aan 24 uurs zorg voortkomen uit een verminderd verstandelijk vermogen. De grondslag verstandelijk handicap dient te worden gesteld en deze geeft in haar situatie toegang tot de Wlz. Haar cognitieve vaardigheden zijn bepaald op graad IV; duidelijk beneden gemiddeld intellect. Dit blijkt uit de RAVEN test die in mei 2017 bij haar is afgenomen. Volgens het CIZ dient een uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek plaats te vinden. Door de beperkingen van verzoekster komen echter niet alle aanbieders daarvoor in aanmerking en er geldt een wachttijd van maanden. De RAVEN-test is overigens gezien verzoeksters migratie-achtergrond een betere indicator van haar niveau dan mening ander onderzoek. Door het verminderd verstandelijk vermogen bestaat een reëel gevaar dat verzoekster zich in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen. Door onvoldoende zelfzorg heeft verzoekster een dusdanige ontsteking aan haar been gekregen dat deze geamputeerd moest worden. Haar situatie wordt door de betrokken hulpverleners als zorgelijk en door haar omgeving als niet-veilig bestempeld. Verzoeksters echtgenoot en kinderen zijn overbelast en niet in staat haar de noodzakelijke hulp te bieden. Het vooruitzicht is dat verzoeksters situatie in de toekomst niet zal veranderen door haar beperkte leerbaarheid. Zonder blijvende ondersteuning kan verzoekster door beperkingen in het adaptief functioneren niet zelfstandig functioneren in het dagelijks leven. Blijvende ondersteuning is nodig bij lichamelijke verzorging, medicatie-inname, zelfzorg (eten en drinken), stimulans in een zinvolle dagbesteding en plannen en organiseren. Het is daarom niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk dat verzoekster kan terugvallen op 24 uurs zorg in de nabijheid. Verzoeksters woning is door de amputatie niet meer geschikt en de aanvraag op grond van de Wmo voor aanpassing van de woning is afgewezen. In plaats daarvan is een verhuisurgentie verstrekt. De huisarts heeft aangegeven dat verzoekster een plek nodig heeft met ondersteuning bij zowel lichamelijke als psychische problemen, die gericht is mensen met een verminderde intelligentie. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij in aanmerking komt voor Wlz-zorg, meer specifiek opname in een instelling.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
De van toepassing zijnde wetgeving en het beleid is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van het CIZ, waarbij aan verzoekster Wlz-zorg is geweigerd, in bezwaar standhoudt. Alleen als die vraag ontkennend wordt beantwoord, kan er aanleiding zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het CIZ heeft Wlz-zorg geweigerd omdat op basis van de grondslagen die gesteld kunnen worden er voor verzoekster geen blijvende noodzaak is tot 24 uur zorg in de nabijheid. Het CIZ heeft daarbij in deze procedure onder meer verwezen naar het advies van medisch adviseur [naam medisch adviseur] van 22 januari 2021.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek door de medisch adviseur voldoende zorgvuldig is geweest en dat het CIZ zich op haar conclusies mag baseren. De voorzieningenrechter acht voldoende gemotiveerd waarom de grondslag verstandelijke handicap niet kan worden gesteld. Op grond van de Beleidsregels kan die grondslag pas aan de orde zijn als, naast een aantal andere voorwaarden, op een algemene en valide intelligentietest een normscore van 85 of lager wordt behaald. Niet is gebleken dat verzoekster een IQ van 85 of minder heeft. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster voldoet aan de overige voorwaarden voor de grondslag verstandelijke handicap, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Gelet op het feit dat verzoekster regulier onderwijs heeft gevolgd kan betwijfeld worden of zij aan die voorwaarde voldoet. Voorts acht de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd waarom op basis van de wel te stellen grondslagen er (nog) geen
blijvendebehoefte is aan 24 uurs zorg in nabijheid, omdat er (nog) geen sprake is van een eindsituatie. Als gevolg daarvan voldoet verzoekster (nu) niet aan de voorwaarden om voor Wlz-zorg in aanmerking te komen.
Vaststaat dat verzoekster een intensieve zorgbehoefte heeft. De wettekst van de Wlz is echter zodanig duidelijk en strikt dat op grond daarvan geen mogelijkheden bestaan om in die zorgbehoefte te voorzien. De voorzieningenrechter raadt verzoekster aan om met de gemeente Waalwijk en/of de zorgverzekeraar in gesprek te gaan om te bezien of op basis van de Wmo of de Zorgverzekeringswet (extra) zorg mogelijk is. Wellicht dat Beschermd Wonen kan worden geboden. Beschermd Wonen is een regeling op grond van de Wmo voor iedereen die niet meer zelfstandig kan wonen vanwege psychische en/of psychosociale problematiek. Er zou dan gezocht kunnen worden naar een kamer voor verzoekster in een instelling (bijvoorbeeld RIBW of GGZ) of een (particulier) wooninitiatief. Hier worden de bewoners intensief ondersteund in de dagelijkse activiteiten en wordt gezorgd voor een stabiele omgeving, dagelijkse regelmaat en een zinvolle dagbesteding. Ter zitting is hierover gesproken. Volgens verzoeksters gemachtigde heeft de Wmo-consulente van de gemeente Waalwijk aangegeven dat dit geen mogelijkheid is. De voorzieningenrechter vermag (vooralsnog) niet in te zien waarom niet en ziet hierin een passende en reële oplossing voor verzoeksters problematiek. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het raadzaam dat verzoekster alsnog contact opneemt met een psycholoog om te praten over haar problematiek en een (op haar niveau aangepaste) behandeling te starten, zodat er in ieder geval informatie ligt voor de toekomst.
6.
Conclusie
De voorzieningenrechter heeft, gelet op het voorgaande de verwachting dat het besluit van CIZ, waarbij geweigerd is aan verzoekster Wlz-zorg toe te kennen, in bezwaar standhoudt.
Zij wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van mr. H.D. Sebel, griffier, op 4 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: wetgeving en beleid

WET LANGDURIGE ZORG

Artikel 3.2.1 (zoals dit artikel tot 1 januari 2021 luidde)

1. Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. Door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. Door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
2. In het eerste lid wordt verstaan onder:
a. blijvend: van niet voorbijgaande aard;
b. permanent toezicht: onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen;
c. ernstig nadeel voor de verzekerde: een situatie waarin de verzekerde:
1°. Zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;
2°. Zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;
3°. Ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;
4°. Ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet doordat hij onder de invloed van een ander raakt;
d. zelfzorg: de uitvoering van algemene dagelijkse levensverrichtingen waaronder de persoonlijke verzorging en hygiëne en, zo nodig, de verpleegkundige zorg;
e. regieproblemen: beperkingen in het vermogen om een adequaat oordeel te vormen over dagelijks voorkomende situaties op het gebied van sociale redzaamheid, probleemgedrag, psychisch functioneren of geheugen en oriëntatie.
CIZ maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van de Beleidsregels indicatiestelling.
BELEIDSREGELS INDICATIESTELLING WLZ 2020
3.3.5 Verstandelijke handicap
Een verstandelijke beperking begint gedurende de ontwikkelingsperiode, met beperkingen in zowel het verstandelijke als het adaptief functioneren in de conceptuele, sociale en praktische domeinen. Beperkingen in het intellectueel en adaptief functioneren worden vastgesteld door een professionele beoordeling en door een geïndividualiseerde gestandaardiseerde, psychometrisch valide en betrouwbare intelligentietest. Beperkingen in het adaptief functioneren leiden er toe dat de persoon zonder blijvende ondersteuning niet zelfstandig kan functioneren in het dagelijks leven. In de DSM-5 wordt de mate van ernst van de verstandelijke beperking gespecificeerd op basis van de ernst van de beperkingen in het adaptieve functioneren als licht, matig, ernstig, zeer ernstig.
Er is daarom sprake van een grondslag verstandelijke handicap als:
• Een persoon een normscore van 75 of lager behaalt op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
• er dusdanige beperkingen in het adaptief functioneren zijn vastgesteld dat de persoon aangewezen is op blijvende ondersteuning om de deficiënties in het adaptief vermogen te beperken ten einde ernstig nadeel voor hem of haar te voorkomen, en
• de beperkingen op bovengenoemde terreinen gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Als de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren pas na het 18e levensjaar ontstaan zijn en er in de voorgeschiedenis hiervoor geen aanwijzingen waren, dan past dat niet bij een beeld van een persoon met een verstandelijke beperking. (…)
De DSM-5 spreekt boven een IQ van 75 niet over een verstandelijke beperking. In Nederland worden personen met een IQ tussen de 75 en 85 doorgaans aangeduid met de term “zwakbegaafd”. Ook deze personen kunnen aanzienlijke problemen hebben in het adaptief functioneren. Afhankelijk van de ernst van de beperkingen in het adaptief functioneren, en de eventuele aanwezige gedragsproblemen, kan daarom ook een IQ-score tussen de 75 en 85 tot een grondslag verstandelijke handicap leiden als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
• De persoon behaalt een normscore tussen de 75 en 85 op een algemene en voor hem valide intelligentietest, en
• uit de bovengenoemde professionele beoordeling moet blijken dat de persoon als gevolg van zijn verstandelijke beperkingen ernstige of zeer ernstige beperkingen in het adaptief vermogen heeft en daardoor afhankelijk is van intensieve ondersteuning op minimaal één van de drie domeinen te weten het conceptuele, sociale en praktische domein, ter voorkoming van ernstig nadeel voor hem of haar. Daarnaast kan de intensieve ondersteuningsbehoefte samenhangen met bijkomende problematiek zoals o.a. probleemgedrag, en
• bij deze professionele beoordeling wordt ter ondersteuning van de onderzoeksbevindingen bij voorkeur gebruik gemaakt van één van de binnen de beroepsgroep gebruikelijke testen om het adaptief functioneren in kaart te brengen. In ieder geval dient uit het professionele onderzoek een duidelijk beeld verkregen te worden van de actuele stoornissen en beperkingen en de mate van ondersteuning waarop de persoon is aangewezen (volledig diagnostisch onderzoek), en
• de beperkingen op bovengenoemde terreinen moeten gedurende de vroege ontwikkelingsleeftijd ontstaan zijn. Als de beperkingen in het cognitief en adaptief functioneren pas na het 18e levensjaar ontstaan zijn en er in de voorgeschiedenis hiervoor geen aanwijzingen waren, dan past dat niet bij een beeld van een persoon met een verstandelijke beperking.