In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die zorg aanvroeg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) dat haar aanvraag om zorg had afgewezen. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 heeft verzoekster haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en enkele ondersteuners. Het CIZ had de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat er geen blijvende noodzaak was voor 24-uurs zorg in de nabijheid, ondanks de intensieve zorgbehoefte van verzoekster.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het standpunt van verzoekster en de argumenten van het CIZ tegen elkaar afgewogen. Hij concludeerde dat het CIZ voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wetgeving en beleidsregels omtrent de Wlz strikt zijn en dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot deze zorg. Hij raadde verzoekster aan om met de gemeente en zorgverzekeraar in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven, zoals ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat het CIZ-besluit in bezwaar stand zal houden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.