ECLI:NL:RBZWB:2021:4557

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
02-039456-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag; veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijk geweld met letsel

Op 14 september 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en andere geweldsdelicten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Brandwijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat zij met een mes meerdere keren in de richting van het slachtoffer heeft gestoken, wat resulteerde in letsel. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan openlijk geweld in vereniging, omdat zij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers op de openbare weg. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat het geweld plaatsvond in het bijzijn van kinderen en dat er geen rechtvaardiging was voor het gebruik van geweld, ongeacht de aanleiding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 14 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-039456-21
vonnis van de meervoudige kamer van 14 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 augustus 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. Brandwijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1: heeft geprobeerd [naam 1] te doden of zwaar te mishandelen door met een mes meerdere keren in de richting van de borst van [naam 1] borst te steken en in haar been te steken;
2: op de openbare weg met een ander geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en [naam 2] en hen daarbij letsel heeft toegebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door meerdere keren met een mes in de richting van de borst van [naam 1] te steken. De officier van justitie gaat hierbij uit van voorwaardelijke opzet op de dood van [naam 1] .
Daarnaast acht de officier van justitie ook het openlijk geweld tegen [naam 1] en [naam 2] waarbij letsel is toegebracht wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging tot doodslag, omdat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het doden van aangeefster. Om dezelfde reden is de verdediging van mening dat ook de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de steekbeweging door verdachte in richting van de borst van [naam 1] en [naam 2] nu de verklaring van aangeefster hierover, niet door de camerabeelden wordt ondersteund. Naar de mening van de verdediging kunnen de overige gedragingen wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 FeitenUit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 10 februari 2021, op de kruising van De Berg en de Molendreef te Schijf, [naam 1] (hierna te noemen: aangeefster) en [naam 2] (hierna te noemen: aangever) hebben opgewacht. Zodra de auto van aangevers aankwam zijn verdachte en medeverdachte op de auto afgegaan. Verdachte had een mes in haar hand en is naar de bijrijderskant gelopen. Zij heeft het portier aan de bijrijderskant opengetrokken en meerdere keren ingestoken op aangeefster. Aangeefster werd hierbij verwond aan haar been. Op datzelfde moment heeft aangever het voertuig verlaten. Medeverdachte heeft aangever vervolgens met zijn vuist een klap op zijn oog gegeven. Hierdoor heeft aangever letsel opgelopen bij zijn oog. Verdachte heeft vervolgens met een mes in de richting van het lichaam van aangever gestoken. Aangever heeft het mes afgeweerd en heeft hierbij een snijwond aan zijn pink opgelopen.
4.3.2.2 Poging tot doodslag
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte het volle opzet op de dood van aangeefster had. Hoewel uit het procesdossier blijkt dat verdachte zou hebben gezegd: “ik ga haar neersteken, ik ga neersteken”, blijkt uit deze woorden niet dat zij daadwerkelijk het voornemen had aangeefster dood te gaan steken. Hierdoor kan niet vastgesteld worden dat verdachte willens en wetens aangeefster om het leven heeft willen brengen.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aangeefster door haar gedragingen zou hebben kunnen doden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte met een mes op aangeefster insteekt. Zij kan niet zien op welk lichaamsdeel van aangeefster deze steekbewegingen waren gericht. De rechtbank gaat er niet van uit dat er sprake was van een statische situatie waarbij aangeefster stil op de bijrijdersstoel zat en verdachte zich uitsluitend kon richten op plaatsen van het lichaam waar zich vitale delen of slagaders bevinden. Uit de camerabeelden blijkt juist dat er vanuit aangeefster volop afwerende bewegingen zijn gemaakt, waardoor er andere delen dan vitale delen van het lichaam geraakt konden worden. De stelling van aangeefster dat verdachte op haar hart heeft gericht, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Op basis van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen hoe verdachte heeft gestoken en waar zij op heeft gericht. Het is ook niet vast te stellen met welke kracht de steekbewegingen zijn gemaakt. Daarbij komt dat uit de beelden blijkt dat verdachte uit zichzelf op enig moment is gestopt met steken. Aangeefster bevond zich op dat moment nog levend en wel in een situatie waaraan zij niet kon ontsnappen. Het stoppen met steken sluit dan ook niet aan bij enige opzet op de dood van aangeefster.
Gelet op voornoemde overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op de dood van aangeefster had. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van dit onderdeel van feit 1.
4.3.2.3 Poging tot zware mishandelingDe rechtbank dient voorts te beoordelen of er sprake is van een poging tot zware mishandeling. Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de onder 4.3.2.2 genoemde toetsingskaders, met dien verstande dat daar waar wordt gesproken over het doden van het slachtoffer het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet worden gelezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het volle opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte heeft geroepen dat zij aangeefster ging neersteken en dat zij vervolgens ook daadwerkelijk op korte afstand van aangeefster stekende bewegingen heeft gemaakt die aangeefster hebben geraakt in haar been. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen. Dat dit letsel beperkt is gebleven tot steekwonden, een aderlijke bloeding en spierletsel die binnen korte tijd zouden genezen, is niet aan verdachte te danken. We mogen dan ook slechts van geluk spreken dat aangeefster niet is geraakt in vitale organen en er ook geen slagaderlijke bloeding is ontstaan.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de impliciet subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
4.3.2.4 Openlijk geweld
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende is gebleken dat verdachte en haar medeverdachte alle bij de gedachtestreepjes genoemde handelingen hebben verricht. De rechtbank dient te beoordelen of deze gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als
openlijk geweld. Om geweld aan te merken als openlijk geweld moet er sprake zijn van het openlijk en met verenigde krachten plegen van geweld tegen in dit geval personen. Enig resultaat is vereist. Niet is vereist dat verdachte zelf geweld heeft gepleegd. Het is voldoende dat wordt bewezen dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde gedragingen hebben plaatsgevonden op de openbare weg en in het bijzijn van anderen. Hiermee is het openlijk handelen gegeven. Uit de camerabeelden is gebleken dat verdachte en medeverdachte enige tijd op aangevers hebben gewacht. Uit de lichaamstaal en gebruikte bewoordingen blijkt dat verdachte en medeverdachte samen welbewust de confrontatie met aangevers aan wilden gaan. Dat zij aangevers uitsluitend wilden stoppen zodat zij met hen konden praten acht de rechtbank niet geloofwaardig gelet op hetgeen zij heeft gezien op de camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aangevers te stoppen en op hen in te steken een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd om te kunnen spreken van openlijk geweld richting beide aangevers. Ook de strafverzwarende omstandigheid dat het door verdachte gepleegde geweld letsel tot gevolg heeft gehad acht de rechtbank bewezen.
Gelet op voorgaande overwegingen acht de rechtbank alle onder feit 2 tenlastegelegde onderdelen wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 februari 2021 te Schijf, gemeente Rucphen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan die [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meerdere keren met een mes, in het been, van die [naam 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 10 februari 2021 te Schijf, gemeente Rucphen,
met een ander,
openlijk, te weten, op De Berg en/of de Molendreef,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] en [naam 2]
door
- een
keertegen het hoofd van die [naam 2] te stompen, en
- een
keermet een mes,
eenstekende beweging te maken in de richting van het lichaam, van die [naam 2] , en
- meerdere keren met een mes, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam, van die [naam 1] , en
- meerdere keren met een mes, in het been, van die [naam 1] te steken,
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
- een zwelling en verkleuring van het oog en een snijwond in de pink van voornoemde [naam 2] , en
- meerdere snijwonden in het been van voornoemde [naam 1]
ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd waarin verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen en hierop de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd aangeefster zwaar te mishandelen door met een mes meerdere keren op haar in te steken. Aangeefster zat op dat moment in een auto en kon geen kant op. Deze gedraging is tevens onderdeel geweest van het openlijk geweld, omdat verdachte niet alleen was toen zij aangeefster aanviel. Met de medeverdachte heeft zij ook openlijk geweld gepleegd tegen aangever. Aangever is daarbij geslagen en ook gestoken. Dat de verwondingen van beide aangevers uiteindelijk mee bleken te vallen, is niet te danken aan het gedrag van verdachte en medeverdachte. Uit de camerabeelden blijkt hoe planmatig zij hebben gehandeld. Zij hebben de weg geblokkeerd en aangevers gedurende enige tijd opgewacht voordat zij in de aanval gingen, een aanval waarbij vooral verdachte helemaal “los” is gegaan.Dit hele incident heeft bovendien plaatsgevonden voor de ogen van de nog jonge kinderen van aangevers. Zij hebben niet alleen het geweld gezien, maar ook waargenomen dat hun moeder hevig bloedde. Dit maakt dat er sprake is van zeer kwalijke feiten.
Als reden voor dit incident is aangevoerd dat de dochter van verdachte onenigheid had met aangeefster en dat aangeefster deze dochter vervolgens heeft beledigd voor een groep mensen tijdens een livestream op Facebook. De rechtbank is van oordeel dat dit, hoe vervelend een dergelijke situatie ook is, nooit enige rechtvaardiging kan bieden voor het gebruik van geweld in het algemeen, laat staan voor de manier waarop dat hier heeft plaatsgevonden.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de, landelijk vastgestelde oriëntatiepunten in strafzaken, voor soortgelijke feiten. Dit zijn andere uitgangspunten dan waar de officier van justitie van uit is gegaan, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. In het voordeel van verdachte weegt zij mee dat verdachte een blanco documentatie heeft en dat er sprake is van eendaadse samenloop voor zover de dagvaarding ziet op het geweld tegen aangeefster. De planmatige aanpak, de ernst van het incident en het feit dat aangevers letsel hebben opgelopen wegen echter in het nadeel van verdachte. Ook is niet gebleken dat verdachte de ernst van haar handelen inziet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel daarvan, te weten 2 maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaren. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van het voorwerp.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp en het in de beslissing genoemde geldbedrag aan verdachte, aangezien het voorwerp en het geldbedrag niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 45, 55, 57, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Voor zover de dagvaarding ziet op gedragingen tegen [naam 1]
Eendaadse samenloop van:
feit 1: poging zware mishandeling
en
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Voor zover de dagvaarding ziet op gedragingen tegen [naam 2]
feit 2:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslagen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 mes (Omschrijving: G2302851, grijs met wit handvat);
- gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van het inbeslaggenomen voorwerp en het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten:
* 6.500,00 euro (Omschrijving: G2302520); en
* 1 mes (Omschrijving: G2303035, bruin heft, oranje lemmet).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 september 2021.
Mr. D. van Kralingen en mr. A.L. Hoekstra zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.