ECLI:NL:RBZWB:2021:4551

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8364
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal op grond van de Tozo

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2021, betreft het een geschil tussen een eiser, die om inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal heeft verzocht op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda als verweerder. De zaak is geregistreerd onder het nummer BRE 20/8364. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen de besluiten van het college, waarbij het primaire besluit van 3 april 2020 de aanvraag voor ondersteuning heeft afgewezen, en het bestreden besluit van 12 augustus 2020 het bezwaar van eiser tegen dit primaire besluit niet-ontvankelijk verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze besluiten.

De rechtbank heeft op 27 juli 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar het college vertegenwoordigd was. De rechtbank overweegt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de Tozo, omdat hij geen omgevingsvergunning heeft voor zijn bedrijf en daarom niet als zelfstandige kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiser heeft geen recht op inkomensondersteuning of bedrijfskapitaal, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank draagt het college op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8364 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 april 2020 (primaire besluit) heeft het college geweigerd aan eiser inkomensondersteuning en/of bedrijfskapitaal op grond van de wet Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo) toe te kennen.
Bij besluit van 18 juni 2020 heeft het college eiser (alsnog) inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal op grond van de Tozo verleend.
In het besluit van 12 augustus 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van eiser tegen de intrekking van de aan hem bij besluit van 18 juni 2020 verleende inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal op grond van de Tozo gedeeltelijk gegrond verklaard, maar wel bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Tozo.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 juli 2021.
Hierbij was namens het college [naam vertegenwoordiger] aanwezig. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Op 20 maart 2020 heeft eiser gevraagd om tijdelijke inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal.
Met het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 20 april 2020 heeft eiser opnieuw inkomensondersteuning en bedrijfskapitaal aangevraagd.
Met het besluit van 18 juni 2020 is aan eiser inkomensondersteuning over de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 toegekend. Ook is een lening voor bedrijfskapitaal toegekend.
Het college heeft aanleiding gezien om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de toekenning van Tozo.
Met het besluit van 22 juli 2020 is het besluit van 18 juni 2020 ingetrokken. Het recht op inkomensondersteuning en een lening vervalt. Aan eiser is meegedeeld dat hij een bedrag van € 3.156,96 moet terugbetalen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking
Met bestreden besluit 1 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij een oordeel over dit besluit.
Met bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 juli 2020 (deels) gegrond verklaard. Besloten is dat eiser geen recht heeft op inkomensondersteuning en een lening bedrijfskapitaal. Er is besloten niet tot terugvordering over te gaan.
Zoals ook al besproken tijdens de zitting, zal de rechtbank bestreden besluit 2 aanmerken als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op dit besluit. Op deze wijze komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen, zoals eiser heeft beoogd en waarmee ook het college akkoord is.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat het besluit de hele gang van zaken nog ondoorgrondelijker maakt nu er nog wordt gereageerd op de eerste aanvraag die al is opgenomen in een bericht van 22 juli 2020. Hij hoort wel tot de doelgroep, hij heeft 80% van de aandelen. Hij kan geen aanspraak maken op andere regelingen en heeft behoefte aan ondersteuning door de gemeente. Verder vraagt eiser om schadevergoeding en vergoeding van (on)kosten.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Beoordeling rechtbank bestreden besluit 1
5. Met bestreden besluit 2 heeft het college alsnog inhoudelijk beslist op de bezwaren van eiser. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een oordeel over bestreden besluit 1. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling rechtbank bestreden besluit 2
6.1
Aan bestreden besluit 2 liggen vier weigeringsgronden ten grondslag. Het college heeft gesteld dat er feitelijk geen sprake is van een bedrijf, de noodzakelijke vergunningen er niet zijn, het krediet niet bedoeld is voor betaling van reeds bestaande schulden en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de coronacrisis de oorzaak is van zijn liquiditeitsproblemen.
6.2
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser onder de doelgroep van de Tozo valt. Bij de beantwoording van die vraag is van belang of eiser als zelfstandige kan worden aangemerkt.. [1]
Onder zelfstandige in de zin van de Tozo wordt verstaan de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de (Participatie)wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt. [2]
In de nota van toelichting bij de Tozo staan voorbeelden genoemd van wettelijke vereisten waaraan voldaan moet zijn voor de uitoefening van het bedrijf. Een van die voorwaarden is dat het bedrijf de benodigde vergunningen moet hebben. [3]
6.3
Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser op het moment van het nemen van bestreden besluit 2 (nog) geen omgevingsvergunning had (aangevraagd) voor vestiging van het bedrijf [naam bedrijf] aan de [adres] in [plaatsnaam 2] . Eiser voldoet daarmee niet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening van zijn bedrijf. Hij kan dan ook niet aangemerkt worden als zelfstandige zoals bedoeld in de Tozo.
Nu eiser alleen om deze reden al geen recht heeft op inkomensondersteuning of bedrijfskrediet op grond van de Tozo kunnen de overige weigeringsgronden onbesproken blijven.
6.4
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het college op goede gronden gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op de Tozo. Het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 zal daarom ongegrond worden verklaard. Gelet op deze ongegrondverklaring bestaat er geen aanleiding om het college te veroordelen tot betaling van schadevergoeding.
Proceskosten en griffierecht
7. Omdat het college alsnog inhoudelijk op de bezwaren van eiser heeft beslist, bestaat in beginsel aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtsbijstandsverlener. Het verzoek van eiser om het college te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte en nog te maken kosten is niet gespecificeerd. Er is dan ook niet gebleken dat eiser proceskosten heeft gehad. Er is daarom geen reden voor een proceskostenveroordeling. Wel bestaat er aanleiding om te bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 10 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo)
Artikel 1 van de Tozo (voor zover hier van belang) luidt:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Tozo luidt:
1. De aanvrager van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit verklaart schriftelijk dat hij aan artikel 1, onderdeel b, voldoet.
2. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Voetnoten

1.Zie artikel 2 van de Tozo
2.Artikel 1 van de Tozo
3.Staatsblad 2020, 118, blz 11