ECLI:NL:RBZWB:2021:4548
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake WIA-vervoersvoorziening
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 20 februari 2020, waarin zijn verzoek om een vervoersvoorziening op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd afgewezen. Na een tussenuitspraak van de rechtbank heeft het UWV op 28 juli 2021 het bedrag van de gevraagde vervoersvoorziening verhoogd. Verzoeker heeft hierop zijn beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft ingestemd met de vergoeding van griffierecht en reiskosten als proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 39,20 voor reiskosten, zoals door verzoeker aangegeven en waarmee het UWV zich akkoord heeft verklaard. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,-- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de beslissing op 10 september 2021 genomen en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.